2.4.De rechtbank Den Haag heeft op 7 februari 2022 aan belanghebbende een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“Als bekend heeft de rechtbank Den Haag u bij brief van 3 juni 2021 bericht over de vraag of bij deze
rechtbank zaken aanhangig zijn van uw cliënten [A] en [belanghebbende] .
Bericht is dat van deze personen geen zaken aanhangig zijn. Daarbij is stil gestaan bij de stukken die
lijken te stellen dat er wel zaken aanhangig zijn hier, te weten brieven die de ontvangst lijken te
bevestigen van de zaaknummers SGR 20/5370 en SGR 20/5374. Bericht is dat (deze) dossiers van uw cliënten hier niet bekend zijn. Toegelicht is dat bij de vorige gemachtigde navraag is gedaan maar dat dit geen opheldering heeft gebracht.
Verder is toegelicht dat navraag is gedaan bij de LDCR omdat gesteld is dat griffierecht is betaald voor die genoemde maar hier niet herkende zaken. De LDCR berichtte dat de genoemde griffierecht
betalingen niet zijn gevonden in de administratie van de LDCR. Met dit nodige onderzoek is u bericht
dat de zaken helaas hier niet bekend zijn.
In uw brief van 20 december jl. stelt u wederom de vraag aan de orde of er van uw cliënten zaken
aanhangig zijn. U stelt dat uit de eerder ingebrachte brieven niet anders kan worden afgeleid dan dat die zaken wel degelijk hier aanhangig zijn. De eerdere vaststelling in de voornoemde brief van 3 juni 2021 dat u niet verder geholpen kan worden acht u zonder nader onderzoek te voorbarig mede gelet op de betrokken financiële belangen. U vraagt daarom (nogmaals) al het nodige onderzoek naar de gestelde lopende zaken. U geeft aan dat bij de geringste twijfel gekozen zou moeten worden in het voordeel van uw cliënten. U meent dat met zekerheid moet worden vastgesteld dat de brieven (uw bijlage 3) niet van de rechtbank Den Haag afkomstig zijn.
Verder geeft u aan dat de griffie meer onderzoek had moeten doen gelet op de authentieke uitstraling
van de stukken opgenomen in de eerder genoemde bijlage 3. Ook de LDCR zou meer onderzoek
moeten doen. Hoewel weersproken wordt dat het eerdere onderzoek niet volledig is geweest is
dezerzijds besloten gelet de door u genoemde belangen nogmaals alle informatie te bezien.
Er is weer contact gezocht met de LDCR. Ik verwijs naar bijlage 1 voor de ontvangen reactie. Men heeft bericht de gestelde 2 betalingen niet te hebben gevonden. Ter toelichting zij vermeld dat nog voor de volledigheid is gezocht op het kenmerk dat u noemt, te weten [debiteurnummer].
Er is een debiteurnummer [debiteurnummer] maar dat betreft een andere advocaat. Op 4 februari 2022 is
nogmaals door de afzender van bijlage 1 (RSC Financieel 088 36 11 001) telefonisch verklaard dat van het rekeningnummer van de BUNQ bank genoemd op uw bijlage 4 “betaalbewijzen’ nooit enige
betaling is ontvangen op het bankrekeningnummer van de LDCR [rekeningnummer]
.
Het is u bekend dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant geen registratie heeft van de ontvangst van de beroepen aldaar noch van het doorzenden van die beroepen naar Den Haag. Aanvullend is van deze zijde contact gezocht met de Belastingdienst met de vraag of bij hen misschien bekend is geworden dat er beroepen zijn ontvangen door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in 2018. Een verwerende partij wordt standaard in kennis gesteld van een ontvangen beroep. Het Centraal Serviceteam Beroep heeft op 22 december 2021 desgevraagd bericht dat geen berichten zijn ontvangen dat er beroep is gaan lopen in 2018 van uw cliënten. Zie bijlage 2.
Iedere rechtbank kent zelf zaaknummers toe. Alleen met wetenschap welke rechtbank die zaaknummers heeft toegekend ontstaat een uniek nummer, In deze rechtbank is het gebruikelijk de letters SGR (als afkorting voor ‘s-Gravenhage) toe te voegen. De zaaknummers starten dus ieder jaar in iedere rechtbank apart met een nieuwe jaar-nummering. Als voorbeeld voor 2022 is dat 22/0001 als eerste nummer. De rechtbank Den Haag was in de week van 18 september 2020 (week 38). de datum genoemd op uw bijlage 3, toe aan het uitgeven van de nummers 20/5914 tot en met 20/6102. Zie voor een overzicht van de die week uitgegeven zaaknummers bijlage 3 bij deze brief. Tussen het aanmaken van een nieuwe zaak (toekennen zaaknummers) en het versturen van bericht aan partijen zit een of maximaal enkele dagen tijd. De op uw bijlage 3 gebruikte zaaknummers 20/5370 en 20/5374 vallen in die zin niet te verklaren. Deze nummers zijn in deze rechtbank eerder — op 17 en 18 augustus 2020 - aan andere zaken toegekend. Systeemtechnisch is het ook niet mogelijk voor een rechtbank een zaaknummer 2 keer uit te geven.
Tot slot viel hier op dat de zaaknummers genoemd in de als uw bijlage 3 meegezonden beweerdelijke
ontvangstbevestigingen van de rechtbank Den Haag dezelfde zaaknummers worden genoemd als
zaaknummers die zijn gebruikt door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in andere - niet uw cliënten
betreffende - zaken van de vorige gemachtigde. Anders gezegd 20/5370 en 20/5374 zijn zaaknummers
die aan gemachtigde [voormalig gemachtigde] door de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor andere dossiers zijn toegekend.”