In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst, alsook de Minister voor Rechtsbescherming. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) die aan de belanghebbende was opgelegd, evenals een verzuimboete. De belanghebbende, die in Nederland woont, had geen aangifte Bpm gedaan voor een Mercedes Benz die op naam stond van een Duits bedrijf, waarvan zijn vader de eigenaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende de auto feitelijk ter beschikking had en deze in Nederland had gebruikt, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
Tijdens de zitting op 7 december 2021, waar beide partijen via beeldbellen deelnamen, heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende en de inspecteur gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar heeft de hoogte van de aanslag en de boete verminderd. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verlaagd tot € 3.663 en de boete tot € 311. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur en de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 1.068 en het griffierecht vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.