Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.743 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.384 heeft vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, met als argument dat zijn aandeel in de woning niet in de rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen betrokken had mogen worden, en dat de aftrek van specifieke zorgkosten niet correct was vastgesteld.
Tijdens de zitting op 2 november 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de woning van belanghebbende terecht in de rendementsgrondslag was opgenomen, aangezien de wet dit voorschrijft. De rechtbank verwierp ook het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat hij niet had aangetoond dat er een afspraak met de inspecteur was gemaakt over de belastingheffing van de woning.
Wat betreft de specifieke zorgkosten, oordeelde de rechtbank dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde kosten. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de kosten terecht niet had geaccepteerd. Ook het beroep op het recht op privacy en het zorgvuldigheidsbeginsel werd door de rechtbank afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.