In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van vervoerskosten en specifieke zorgkosten door een belanghebbende. De belanghebbende had in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 een bedrag van € 3.818 aan specifieke zorgkosten opgevoerd, waaronder reiskosten voor ziekenbezoek aan zijn moeder. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter de aanslag opgelegd en de aftrek van deze kosten geweigerd, omdat de belanghebbende en zijn moeder geen gezamenlijke huishouding voerden. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In hoger beroep heeft het hof de zaak behandeld en geconcludeerd dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de aftrek van de opgevoerde zorgkosten. Het hof heeft ook het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat de inspecteur niet verplicht was om de eerdere aangiften te volgen zonder dat de belanghebbende bewijsstukken overlegde. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het hoger beroep is ongegrond verklaard.