In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De belanghebbende, geboren op 1 juli 1982, heeft in 2016 geen fiscale partner en heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.881. Hij heeft daarnaast een verhaalsbijdrage van € 6.361 betaald aan de gemeente, die bijstand verleent aan zijn ex-partner. De inspecteur heeft de verhaalsbijdrage niet in aftrek toegestaan, wat leidde tot bezwaar en beroep.
Tijdens de zitting op 23 september 2021 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, J.A. Klaver, de argumenten uiteengezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur in eerdere correspondentie het vertrouwen heeft opgezegd dat de verhaalsbijdrage aftrekbaar zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de verhaalsbijdrage in 2016 betrekking had op een onderhoudsverplichting, en dat de inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500, alsook in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 748. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 november 2021 en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.