Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van het UWV van 12 mei 2020, die betrekking hadden op zijn aanspraken op uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 20 maart 2015 tot en met 31 januari 2020 afwisselend een ZW- en WW-uitkering heeft ontvangen. Het UWV had een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van deze uitkeringen, waarbij bleek dat de eiser diverse werkzaamheden had verricht die niet waren gemeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn mededelingsplicht en dat het UWV terecht de uitkeringen had ingetrokken. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De eiser had geen informatie verstrekt over de omvang van zijn activiteiten, waardoor het UWV niet in staat was om het recht op uitkering vast te stellen. De rechtbank benadrukte dat de activiteiten van de eiser, waaronder het optreden als zanger en het verkopen van kleding, niet als hobbymatig konden worden gekwalificeerd, maar als activiteiten die in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn.