ECLI:NL:RBZWB:2021:5077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7122 20_7121
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkeringen op grond van de Ziektewet en Werkloosheidswet na onderzoek door het UWV

Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van het UWV van 12 mei 2020, die betrekking hadden op zijn aanspraken op uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 20 maart 2015 tot en met 31 januari 2020 afwisselend een ZW- en WW-uitkering heeft ontvangen. Het UWV had een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van deze uitkeringen, waarbij bleek dat de eiser diverse werkzaamheden had verricht die niet waren gemeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan zijn mededelingsplicht en dat het UWV terecht de uitkeringen had ingetrokken. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De eiser had geen informatie verstrekt over de omvang van zijn activiteiten, waardoor het UWV niet in staat was om het recht op uitkering vast te stellen. De rechtbank benadrukte dat de activiteiten van de eiser, waaronder het optreden als zanger en het verkopen van kleding, niet als hobbymatig konden worden gekwalificeerd, maar als activiteiten die in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
Zaaknummers : BRE 20/7122 ZW en 20/7121 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. I. Stolting,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 mei 2020 (bestreden besluit 1) inzake zijn aanspraken op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiser heeft tevens beroep ingesteld tegen een ander besluit van 12 mei 2020 (bestreden besluit 2) inzake zijn aanspraken op een ZW-uitkering, de aanspraken op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de terugvordering van de WW-uitkering.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, eisers gemachtigde en namens het
UWV mr. M. van Grinsven.
Eiser staat onder bewind van [naam bewindvoerderskantoor] en heeft toestemming verkregen voor het voeren van deze procedure. Artikel 8:21 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft in de periode van 20 maart 2015 tot en met 31 januari 2020 afwisselend een ZW-uitkering en een WW-uitkering ontvangen.
Het UWV heeft aanleiding gezien om een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen.
Het onderzoek heeft bestaan uit het opvragen van informatie bij de belastingdienst, het raadplegen van openbare internetbronnen, het raadplegen van gegevens van de rijksdienst voor het wegverkeer en het horen van getuigen en van eiser.
Uit de resultaten van het onderzoek heeft het UWV de conclusie getrokken dat eiser werkzaamheden heeft verricht.
Bij brief van 14 november 2019 zijn aan eiser formulieren toegestuurd met het verzoek daarop informatie te verstrekken over de door hem gewerkte uren.
Eiser heeft de formulieren retour gestuurd met daarop vermeld “nvt”.
Bij besluit van 24 februari 2020 (primair besluit 1) is aan eiser meegedeeld dat hij geen ZW-uitkering krijgt inzake zijn ziekmelding per 23 augustus 2018.
Bij besluit van 25 februari 2020 (primair besluit 2) is aan eiser meegedeeld dat hij geen ZW-uitkering krijgt inzake zijn ziekmelding per 2 oktober 2019.
Bij een ander besluit van 25 februari 2020 (primair besluit 3) is aan eiser meegedeeld dat hij geen ZW-uitkering krijgt inzake zijn ziekmelding per 8 juni 2017.
Bij besluit van 26 februari 2020 (primair besluit 4) is aan eiser meegedeeld dat hij geen ZW-uitkering krijgt inzake zijn ziekmelding per 18 maart 2015.
Bij besluit van 13 maart 2020 (primair besluit 5) is aan eiser meegedeeld dat hij geen recht heeft op een WW-uitkering per 18 april 2016. Het besluit van 19 april 2016 wordt ingetrokken.
Bij besluit van 23 maart 2020 (primair besluit 6) is aan eiser meegedeeld dat hij over de periode 16 maart 2015 tot en met 31 januari 2020 teveel ZW-uitkering heeft ontvangen en dat hij een bedrag van € 50.849,35 moet terugbetalen.
Bij een ander besluit van 23 maart 2020 (primair besluit 7) is aan eiser meegedeeld dat hij over de periode 18 april 2016 tot en met 1 oktober 2019 geen recht had op een WW-uitkering. Over deze periode is een bedrag van € 34.071,89 te veel betaald. Dit bedrag wordt van hem teruggevorderd.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Standpunt eiser
3. Eiser betwist dat hij in de periode in geding werkzaam was en/of inkomsten heeft gehad. Eiser heeft alle stukken betrekking hebbend op zijn financiële situatie overhandigd. Hij heeft weinig tot geen geld verdiend met de verkoop op marktplaats of via facebook. Eiser is arbeidsongeschiktheid. Hij heeft wel eens wat berichten voor mevrouw [naam] op facebook gezet, maar dat gebeurde hoofdzakelijk op momenten dat hij was opgenomen in het ziekenhuis of thuis op de bank zat om te herstellen. De omzet van de onderneming van mevrouw [naam] is zo laag dat eiser daar niets aan heeft kunnen verdienen. Eiser erkent dat hij wel eens zingt, maar van echte optredens en/of concerten is geen sprake. Van zaken waaraan eiser geen geld verdient, kan hij ook geen financiële gegevens overhandigen. Eiser houdt het UWV aansprakelijk voor de schade die eiser door het besluit lijdt of heeft geleden. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stellingen nog enkele (medische) stukken en omzetgegevens van [naam] overgelegd.
Standpunt UWV
4. Het UWV heeft gewezen op een onderzoek dat door de afdeling handhaving is gestart. Uit dit onderzoek blijkt dat eiser diverse werkzaamheden heeft verricht. Om het recht op WW en ZW te kunnen bepalen is informatie opgevraagd over het aantal uren dat eiser aan deze werkzaamheden heeft besteed. Eiser heeft vervolgens geen uren opgegeven. Volgens het UWV heeft eiser werkzaamheden verricht in het economisch verkeer waarmee het verkrijgen van geldelijk voordeel is beoogd, dan wel redelijkerwijs kon worden verwacht. Hierbij is het niet van belang of er daadwerkelijk een vergoeding is ontvangen. Aan de omzetgegevens die eiser heeft overgelegd kan niet de betekenis worden gehecht die eiser daaraan wenst toe te kennen. Met verwijzing naar rechtspraak [1] is het UWV van oordeel dat een schatting van de omvang van werkzaamheden kan worden gemaakt als een eiser geen informatie verstrekt. In dit geval kon geen schatting worden gemaakt omdat eiser geen inzicht heeft gegeven in de omvang. Het recht kan daarom niet worden vastgesteld.
Omvang geding
5.1
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld wat de omvang van het geding is. Uit de stukken blijkt niet dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de terugvordering van de ZW-uitkering zoals opgenomen in primair besluit 6. Ter zitting is besproken of de brief van 25 april 2020 waarin de gronden zijn aangevoerd, aangemerkt kan worden als een bezwaar tegen de primair besluit 6. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In de brief wordt verwezen naar een aantal referentienummers van het UWV. In de brief wordt echter niet verwezen naar het zaaknummer van primair besluit 6. De enkele vermelding van het BSN-nummer op de brief van 25 april 2020 is onvoldoende om aan te nemen dat ook bezwaar tegen primair besluit 6 is gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het BSN-nummer op alle besluiten vermeld staat en dat er in de brief van 25 april 2020 geen gronden naar voren worden gebracht tegen de terugvordering. De foto van een reactie van de afdeling klantencontact die tijdens de zitting is overgelegd, maakt niet dat anders moet worden geoordeeld. In deze reactie wordt immers alleen vermeld dat een bezwaar tegen een terugvordering niet door middel van een bericht kan worden ingediend. Hiermee wordt dus geen bevestiging gegeven van een ingediend bezwaar tegen de terugvordering op grond van de Ziektewet. De terugvordering van de Ziektewetuitkering valt dus buiten de omvang van het geding en staat niet ter beoordeling van de rechtbank.
5.2
Ter zitting is verder besproken wat de strekking en omvang van de primaire besluiten 5 en 7 zijn. Namens het UWV is gesteld dat deze twee besluiten in onderling samenhang moeten worden gelezen en dat met deze besluiten ook alle toegekende WW-uitkeringen in de periode 18 april 2016 tot en met 1 oktober 2019 zijn ingetrokken. Eiser heeft desgevraagd bevestigd deze besluiten ook zo gelezen te hebben. Ook de rechtbank gaat daarvan uit.
5.3
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de omvang van het geding beperkt tot de vraag of het UWV de WW- en ZW-uitkeringen op goede gronden heeft ingetrokken en of op goede gronden de WW-uitkering is teruggevorderd.
Beoordeling intrekking van de uitkeringen
6.1
Volgens vaste rechtspraak is intrekking of herziening van een uitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Slechts in uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan gevallen waarin het toekennen of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend. [2]
De besluiten tot intrekking van de ZW-uitkeringen en de WW-uitkeringen zijn belastende besluiten, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het UWV rust. [3] Gelet hierop is het aan het UWV om feiten aan te dragen die aannemelijk maken dat eiser niet heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht betreffende zijn werkzaamheden en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of eiser recht heeft op een ZW- en WW-uitkering.
6.2
Het UWV heeft onderzoek verricht. Daaruit blijkt dat eiser over een lange periode diverse activiteiten heeft verricht. Eiser heeft onder andere opgetreden als zanger, hij was regelmatig aanwezig in de kledingloods van Tojo, hij heeft namens het bedrijf Tojo en ook onder eigen naam veelvuldig berichten geplaatst over het ophalen en verkopen van kleding en hij heeft ook daadwerkelijk kleding opgehaald bij aanbieders. Ter zitting heeft eiser ook erkend dat in ieder geval een van de in de advertenties genoemde 06-nummers van hem is. De berichten werden ook altijd vanuit zijn emailadres geplaatst. Ook heeft eiser andere producten te koop aangeboden. Eiser heeft deze activiteiten niet ontkend. Hij is echter van mening dat hij deze activiteiten niet hoefde te melden, omdat hij daar geen geld voor heeft ontvangen.
6.3
Naar vaste rechtspraak komt bij de vraag of er sprake is van arbeid die in het economische verkeer wordt verricht, betekenis toe aan de aard van de activiteiten en de omgeving waarbinnen die activiteiten worden verricht. Het moet aannemelijk zijn dat er sprake was van werkzaamheden die gelet op de aard en de omvang daarvan verder gingen dan het hobbymatige. [4] Daarbij moet het gaan om werkzaamheden waarmee het verkrijgen van geldelijk voordeel is beoogd, dan wel volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kon worden verwacht. Het al dan niet daadwerkelijk ontvangen van een vergoeding is hierbij niet van belang. [5]
6.4
Eiser heeft in ieder geval vanaf begin 2015 veelvuldig berichten op facebook geplaatst waarbij hij spullen te koop aanbiedt. Met betrekking tot de aan- en verkoopactiviteiten is ook van belang dat er een loods is gehuurd waar eiser zeer regelmatig is gezien (wat ook niet door hem ontkend werd ter zitting), eiser een aanhanger ten behoeve van de handel heeft aangeschaft en hij daadwerkelijk ritten heeft gereden om kleding op te halen.
Verder blijkt uit de berichten dat eiser in de periode in geding ook regelmatig optredens heeft gehad. Daarbij is het niet alleen bij optredens gebleven maar blijkt uit de berichten ook dat eiser in ieder geval één cd heeft opgenomen, er nummers voor hem worden geschreven en dat hij fanreizen heeft georganiseerd.
Gelet op de omvang en aard van de hiervoor genoemde activiteiten is de rechtbank van oordeel dat niet meer gesproken kan worden van hobbymatige activiteiten. Gelet op alle onderzoeksgegevens, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat deze activiteiten aangemerkt moeten worden als activiteiten die in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn. Dat eiser zijn zangactiviteiten zelf als hobby heeft gezien is daarbij niet van belang. [6] Eiser had deze activiteiten dan ook moeten melden bij het UWV.
6.5
Eiser heeft desgevraagd geen informatie aan het UWV verstrekt over de omvang van zijn activiteiten. Anders dan eiser tijdens de zitting lijkt te stellen heeft het UWV niet (slechts) naar inkomsten gevraagd, maar naar de tijdsbesteding die eiser kwijt was aan de diverse activiteiten. Eisers stelling ter zitting dat uit de facebookberichten niet blijkt van een volledige werkweek en dat daarom niet de hele uitkeringen kunnen worden ingetrokken volgt de rechtbank niet. Bij de omvang van de activiteiten die eiser had moeten melden gaat immers niet alleen om de tijd die eiser kwijt was met het plaatsen van de advertenties. Eiser zal ook informatie moeten verstrekken over de duur van zijn activiteiten zoals genoemd onder punten 6.2 en 6.4. Die activiteiten omvatten meer dan alleen het plaatsen van advertenties.
Nu eiser geen enkele informatie heeft verstrekt over de omvang en frequentie van zijn activiteiten was het voor het UWV niet mogelijk om het recht op uitkering vast te stellen. Het UWV is dan in beginsel gehouden om tot intrekking van de uitkeringen over te gaan. Dit is alleen anders als er sprake is van een dringende reden. Ter zitting is namens eiser expliciet gesteld dat hij geen beroep op dringende reden doet. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Het UWV heeft dan ook terecht de uitkeringen van eiser ingetrokken.
Beoordeling terugvordering
7. Buiten de stelling dat de uitkeringen ten onrechte zijn ingetrokken heeft eiser geen gronden naar voren gebracht die zien op de (hoogte van) de terugvordering van de WW-uitkeringen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de terugvordering voor onjuist te houden.
Conclusie
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen zullen de beroepen ongegrond worden verklaard. Omdat de beroepen ongegrond worden verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken..

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Wettelijk kader
Ziektewet
Artikel 30a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 28, 31, 45 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Artikel 49 (voor zover van belang)
De verzekerde is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering.
Werkloosheidswet
Artikel 22a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 25, eerste lid, (voor zover van belang)
De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
Artikel 36, eerste lid,
De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd. Indien de uitkering, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de werkgever wordt teruggevorderd, kan deze het teruggevorderde bedrag niet verhalen op de werknemer.
Artikel 36, zesde lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.