ECLI:NL:CRVB:2020:699
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en inlichtingenplicht van appellante met betrekking tot werkzaamheden in kringloopwinkel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WW-uitkering. Appellante was sinds 1 november 2013 in aanmerking voor een WW-uitkering, maar het Uwv heeft deze uitkering ingetrokken op basis van een onderzoek naar haar werkzaamheden in een kringloopwinkel. Het Uwv concludeerde dat appellante hand-en-spandiensten had verricht die als arbeid in het economisch verkeer moesten worden aangemerkt, en dat zij deze werkzaamheden niet had gemeld, waardoor zij haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 februari 2020 zijn partijen niet verschenen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat zij geen werkzaamheden had verricht in de kringloopwinkel, maar enkel hobbymatige activiteiten had uitgevoerd. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellante in essentie een herhaling waren van wat zij eerder had aangevoerd en dat deze geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de werkzaamheden van appellante in de kringloopwinkel als arbeid in het economisch verkeer moesten worden aangemerkt en dat zij geen toestemming had van het Uwv om deze werkzaamheden te verrichten. Ook de opgelegde boete werd als evenredig beschouwd. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.