ECLI:NL:RBZWB:2021:4768
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen door de Belastingdienst met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, die op 22 januari 2021 was opgelegd. De wettelijk vertegenwoordiger van de belanghebbende heeft op 5 juli 2021 beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar. De inspecteur had de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar met zes weken verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 29 mei 2021 had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in gebreke was gebleven, aangezien er geen uitspraak op bezwaar was gedaan.
De rechtbank heeft ook soortgelijke beroepen behandeld met betrekking tot aanslagen voor de jaren 2018 en 2019, waarbij de inspecteur eveneens niet tijdig had beslist. De rechtbank concludeerde dat de beroepen tegen het niet-tijdig beslissen gegrond waren en dat de inspecteur een dwangsom van € 5.768 verschuldigd was, als gevolg van het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog uitspraak te doen op de bezwaren. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep niet was overschreden. De rechtbank heeft ook geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat er geen kosten waren gesteld die voor vergoeding in aanmerking kwamen. Tot slot is bepaald dat wettelijke rente verschuldigd is indien de toegekende dwangsom of het griffierecht niet tijdig wordt uitbetaald.