In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van 43 woningen in Middelburg. Eiser, die woont nabij het bouwproject, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, omdat hij vreest voor wateroverlast op zijn perceel als gevolg van de bouwactiviteiten. Het college van burgemeester en wethouders van Middelburg had op 24 juli 2020 de vergunning verleend aan de vergunninghoudster, maar het bezwaar van eiser werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 24 november 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 20 mei 2021 zijn de standpunten van eiser en het college besproken. Eiser voerde aan dat de realisatie van het project negatieve hydrologische gevolgen zal hebben voor zijn perceel, terwijl het college stelde dat de vergunninghoudster nog steeds belanghebbende is en dat de gevraagde vergunning niet in strijd is met het uitwerkingsplan. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de maatregelen die zijn voorgesteld om wateroverlast te voorkomen, voldoende zijn. De rechtbank heeft daarbij ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat de voorgestelde maatregelen adequaat zijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.