In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De eiser, een alleenstaande man die al geruime tijd een bijstandsuitkering ontving, had een wijzigingsformulier ingediend waarin hij aangaf op vakantie te gaan naar Egypte. Orionis heeft vervolgens zijn recht op bijstand ingetrokken per 1 november 2018, wat de eiser betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstandsuitkering niet correct was, omdat de eiser niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op een gewijzigd standpunt van Orionis. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 5 november 2018 tot 6 december 2018 onterecht was en heeft het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft bepaald dat de eiser recht had op bijstand over deze periode en dat er een nabetaling moest plaatsvinden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 6 december 2018 tot 21 januari 2019 wel standhield, omdat de omstandigheden van de eiser niet voldoende waren om van intrekking af te zien. De rechtbank heeft Orionis veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.