In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het CIZ. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 oktober 2015, waarin het CIZ had bepaald dat zij niet in aanmerking kwam voor een zorgprofiel op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. Tijdens de procedure bleek dat appellante inmiddels een indicatie had gekregen voor het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding en verzorging, maar de Raad oordeelde dat dit niet in de weg stond aan het procesbelang van appellante voor de periode van 23 oktober 2015 tot 30 november 2018.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in deze periode niet zonder hulp kon functioneren, en dat de uitkomst van de procedure voor haar van feitelijk belang kon zijn. De Raad heeft de medische rapporten van orthopedagoog Agarbi en medisch adviseur Piscaer in overweging genomen, die aantoonden dat appellante recht had op de gevraagde indicatie. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en bepaald dat appellante voor de periode van 23 oktober 2015 tot 30 november 2018 recht heeft op de indicatie voor het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding en verzorging.
Daarnaast heeft de Raad het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, omdat niet vaststond dat zij schade had geleden. CIZ is veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.878,30. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.