Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
3.Proceskosten
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de belanghebbende, een onderneming die schade-auto's verhandelt, bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De naheffingsaanslag was gebaseerd op de registratie van zestien schade-auto's, waarbij de inspecteur de verschuldigde Bpm had vastgesteld op € 32.847. De belanghebbende had echter een totaalbedrag van € 14.433 aan Bpm voldaan en betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag, met name de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de voertuigen. De rechtbank heeft de zaak op 23 april 2021 behandeld en de hoogte van de naheffingsaanslag beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte had vastgesteld en heeft deze verminderd tot € 16.172. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 2.397 en gelast dat het griffierecht van € 338 aan de belanghebbende wordt vergoed. De rechtbank heeft de uitspraak van de inspecteur vernietigd en het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard.