RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: BRE 20/8791 WMO15
uitspraak van 20 april 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. K. Wevers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college), verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 augustus 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 februari 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mrs. Y. Bons en [naam vertegenwoordiger] .
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.
1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres, geboren op 5 september 1978, heeft beperkingen in het gebruik van armen, handen en schouders beiderzijds en is ernstig beperkt in de energiehuishouding. Zij is getrouwd en heeft twee kinderen ( [naam kind 1] en [naam kind 2] ). [naam kind 2] heeft ADD, ASS, hechtingsproblematiek en een eetstoornis.
Eiseres had 4 uur huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015. Daarnaast nam zij 4 uur huishoudelijke hulp af met dienstencheques.
In verband met het wijzigen van de regeling over dienstencheques heeft eiseres zich op
11 maart 2019 bij het college gemeld voor verhoging van de huishoudelijke ondersteuning. Op 7 mei 2019 heeft er een keukentafelgesprek plaatsgevonden. Op 3 juli 2019 heeft eiseres een Wmo-aanvraag ingediend.
Het college heeft vervolgens aanleiding gezien om medisch advies in te winnen. Op
12 september 2019 is door A-REA advies uitgebracht.
Eiseres heeft het college bij brief van 18 juli 2019 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar Wmo-aanvraag. Op 11 november 2019 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing (zaaknummer 19/5755).
Bij besluit van 23 december 2019 (primair besluit) heeft het college alsnog beslist op de aanvraag van eiseres en aan haar over de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 januari 2021 Hulp bij het huishouden+ in uren in de vorm van zorg in natura toegekend. Het college stelt deze hulp, genoemd in het ondersteuningsplan, met inachtneming van het normkader vast op 5 uur en 45 minuten per week.
De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag op 27 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 23 december 2019 doorgezonden aan het college om als bezwaar te worden behandeld.
Het college heeft vervolgens Stichting SAP om advies gevraagd. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft op 18 juli 2020 advies uitgebracht.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, met herstel van de motivering, ongegrond verklaard. Het college stelt naar aanleiding van een aantal juridische procedures en in afwachting van nieuw beleid een tijdelijke nieuwe vorm van indiceren te hanteren. Er is een Beleidsregel (Beleidsregel 2018) opgesteld waarin voor diverse onderdelen van hulp bij het huishouden een resultaat wordt bepaald en hoe dat resultaat kan worden behaald in de vorm van frequenties. Het college heeft dit gebaseerd op het rapport ‘Toets Procedure HbHplus Gemeente Roosendaal’ van Bureau HHM. In het kader van een pilot worden aan onderdelen van hulp in het huishouden uren/minuten verbonden welke hun basis vinden in het rapport van Bureau HHM, een indicatieprotocol. Het college volgt eiseres niet in haar stelling dat de Toets Procedure HbHplus geen wettelijke basis heeft. De Beleidsregel is een voldoende wettelijke basis. Overigens gaat het om een pilot.
Uit medisch onderzoek is gebleken dat eiseres ernstig beperkt is in het verrichten van het huishouden en dat alle taken overgenomen moeten worden. Haar partner heeft geen lichamelijke beperkingen om de gebruikelijke hulp te verlenen, wel is sprake van een psychische belasting. De keuringsarts heeft geconstateerd dat de partner lichamelijk gezien in staat is het huishouden te voeren, maar vanwege zijn werkzaamheden niet in staat is dat volledig te doen. Hiermee is rekening gehouden in de indicatie van 5 uur en 45 minuten. Daarnaast kan de oudste zoon van eiseres, [naam kind 1] , als 13-jarige, in ieder geval zijn eigen kamer bijhouden en bijdragen aan de lichte werkzaamheden in het huishouden. Met betrekking tot de geïndiceerde uren geeft het college aan dat afwassen en opruimen niet is geïndiceerd omdat de partner heeft aangegeven dat te doen met zijn oudste zoon. Verder is geen rekening gehouden met de extra kamer die niet dagelijks in gebruik is en is de wasverzorging geïndiceerd voor 3 personen. Ook hiervoor geldt de gebruikelijke zorg van de partner. Het college heeft wel extra tijd geïndiceerd voor de was vanwege de sondevoeding van de jongste zoon en er is rekening gehouden met de extra vervuiling van de hond. Het college stelt, rekening houdend met de eigen mogelijkheden van de partner en oudste zoon van eiseres, een goede maatwerkvoorziening te hebben getroffen die haar voldoende compenseert in haar beperkingen.
3.
Beroepsgronden
Eiseres heeft aangevoerd dat het college heeft aangesloten bij het rapport van Bureau HHM dat is gebaseerd op het oorspronkelijke Utrechtse KPMG- en HHM-rapport (het KPMG-rapport), maar dat KPMG-rapport is niet deugdelijk en voldoet niet aan de wetenschappelijke standaard, gelet ook op het rapport Homan. Desondanks heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 10 december 2018het KPMG-rapport als deugdelijk aangemerkt, zonder nader motivering en terwijl hij erkende dat dat rapport wetenschappelijk niet correct is. Inmiddels is gebleken dat het KPMG-rapport niet objectief en onafhankelijk tot stand is gekomen. De gemeente Utrecht heeft naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geweigerd het conceptrapport openbaar te maken, omdat de ambtelijke aanbevelingen en visies herleidbaar zijn tot personen/ambtenaren. Kennelijk hebben ambtenaren van de gemeente Utrecht invloed uitgeoefend op het KPMG-rapport, waardoor volgens eiseres het oordeel van de CRvB dat sprake is van een deugdelijk, objectief en onafhankelijk rapport niet langer houdbaar is.
Voorts stelt eiseres dat in het HHM-rapport dat het college hanteert, belangrijke uitgangspunten van het oorspronkelijke rapport zijn verlaten. Het HHM-rapport knipt tijden uit de basismodule op en gebruikt die tijden voor de factoren meer hulp. Het opknippen van tijden uit de basismodule is door de CRvB afgewezen. Het college heeft dan ook het HHM-rapport niet kunnen gebruiken voor de normering. Conform rechtspraak van de CRvB moet het college onderzoeken of de basismodule ook voor de aanvrager een passende oplossing biedt, gelet op de beïnvloedingsfactoren en het feit dat maatwerk geleverd moet worden. Met de beïnvloedingsfactoren is in dit geval te weinig rekening gehouden en daardoor is te weinig tijd toegekend. Deze tijden zijn ook niet gebaseerd op een objectieve normering. Volgens eiseres heeft het college een ontoelaatbare afwijking van het KPMG-rapport toegepast, waardoor de beleidskeuze niet langer op grond daarvan verdedigd kan worden. Voorts vermeldt de ‘Toets Procedure HbHplus’ geen uren en tijden waardoor het besluit ook niet op dit rapport gebaseerd kan zijn. Volgens eiseres berust het bestreden besluit niet op een wettelijke grondslag. Niet alleen is het KPMG-rapport dan wel het HHM-rapport niet juist toegepast, ook is de werkwijze niet vastgelegd in de Verordening, nadere regels of beleidsregels.
Tot slot stelt eiseres dat er ten onrechte geen dan wel onvoldoende tijd is toegekend voor onder meer afwas en opruimen, extra indirecte tijd, wasverzorging, extra kamers, aanwezigheid van kinderen en de hulphond. Eiseres stelt dat als aansluiting wordt gezocht bij het CIZ-protocol de basisindicatie 6 uur per week is. Met de factoren meer hulp (forse extra wasverzorging, extra zwaar werk en extra licht werk) komt de totale indicatieomvang uit op 9 uur per week. Volgens het college dient er tijd te worden afgetrokken in verband met gebruikelijke zorg. Die aftrek is echter niet gebaseerd op enige objectieve verklaring en daarbij wordt de gezinssituatie onderschat. Kennelijk gaat het om het opruimen van de kamer door de oudste zoon, afwassen en opruimen, het schoonmaken van een extra kamer en de was van de partner. Zelfs als deze posten worden afgetrokken dan is de indicatie hoger dan hetgeen nu is toegekend. Niet voor niets is in het verleden door de familie 8 uur ingezet, naast de verrichte gebruikelijke zorg en de mantelzorg. Eiseres verzoekt om in deze bijzondere situatie om 8 uur per week huishoudelijke hulp, conform de oude inzet.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden aan eiseres over de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 januari 2021 5 uur en 45 minuten hulp bij het huishouden op grond van de Wmo 2015 heeft toegekend.
Procesbelang
Vastgesteld dient te worden dat het hier gaat om een afgesloten periode in het verleden. In beginsel geldt dat geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Niet duidelijk is of eiseres over de in geding zijnde periode (door middel van dienstencheques) meer huishoudelijke hulp heeft ingekocht en betaald dan de toegekende 5 uur en 45 minuten en daardoor schade heeft geleden. De rechtbank gaat er echter van uit dat eiseres een toekomstig belang heeft bij een beoordeling. Ter zitting heeft het college ook aangegeven dat de toekenning van huishoudelijke hulp voor de periode na 31 januari 2021 mede afhankelijk zal zijn van de uitkomst van deze procedure. De rechtbank zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
In haar uitspraken van 26 februari 2019heeft deze rechtbank geoordeeld, onder verwijzing naar de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2016en 8 oktober 2018, dat de wijze van indiceren van het college in resultaten zonder dat een concreet aantal uren wordt toegekend in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het in die zaak bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien, daarbij mede aansluiting zoekend bij het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van het CIZ van april 2005 (CIZ-protocol 2005).
Blijkens het advies van de commissie bezwaarschriften, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, heeft deze rechtspraak voor het college de aanleiding gevormd om – in afwachting van nieuw beleid – tijdelijk op een andere manier te indiceren, door concreet uren/minuten toe te kennen. Het college geeft aan dat in de Beleidsregel 2018 voor verschillende onderdelen van hulp bij het huishouden een resultaat is bepaald in de vorm van frequenties. In het kader van een pilot worden hieraan vervolgens uren/minuten verbonden, gebaseerd op ‘het rapport van Bureau HHM, een indicatieprotocol’. In het primaire besluit heeft het college vermeld dat de hulp bij het huishouden, genoemd in het ondersteuningsplan, is toegekend met inachtneming van het normenkader. Bij dat besluit is, naast het ingevulde ‘Ondersteuningsplan Hulp bij het Huishouden met lichte vormen van begeleiding (HbHplus)’ van 23 december 2019, het ingevulde ‘Normenkader Huishoudelijke Hulp (in minuten per week)’ (normenkader in minuten per week) gevoegd. In dat normenkader is voor wat betreft het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ uitgegaan van een basis-cliëntsituatie, volledige overname van 125 minuten per week en een bepaald aantal minuten meer en minder inzet, leidend tot in totaal 5 uur en 45 minuten. De rechtbank houdt het ervoor dat dit normenkader ten grondslag is gelegd aan het primaire besluit. De beslissing komt immers overeen met het in het normenkader genoemde aantal uren/minuten.
Met ingang van 1 oktober 2020 - en dus na het bestreden besluit - is de Beleidsregel 2020 in werking getreden. Daarin is in bijlage 2 de basisvoorziening voor een schoon en leefbaar huis vastgesteld op 105 uur per jaar. In bijlage 3 is bepaald dat het CIZ-protocol (Wmo-richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden van december 2006, CIZ-protocol 2006) basis is voor extra ondersteuning buiten de basisvoorziening. Deze bijlage bevat een overzicht van verschillende taken, waaronder met betrekking tot een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden, met tijdsnormering in uren per jaar. De rechtbank stelt vast dat het CIZ-protocol 2006 voor wat betreft de tijdnormering voor de huishoudelijke hulp in essentie gelijkluidend is aan het CIZ-protocol 2005. De basisvoorziening is, volgens de Beleidsregel 2020, gebaseerd op het KPMG-onderzoek.
De rechtbank gaat er van uit dat de basis-cliëntsituatie van 125 minuten per week, genoemd in het normenkader, eveneens is gebaseerd op de norm van (afgerond) 105 uur in het KPMG-rapport uit 2016.
De CRvB heeft in de uitspraken van 10 december 2018, kort gezegd, geoordeeld dat het KPMG-rapport als onafhankelijk, objectief en deugdelijk kan worden aangemerkt. Volgens de CRvB is door de gekozen onderzoeksmethodiek immers voor de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ een urennorm ontwikkeld voor een door de expertgroep afgebakend niveau van basishygiëne. Hieraan doet niet af dat, zoals erkend, het onderzoek niet voldoet aan de in het rapport‑Homan bedoelde wetenschappelijke maatstaven. Wel moet naar het oordeel van de CRvB in aanmerking worden genomen dat de urennorm tot stand is gekomen zonder rekening te houden met de beïnvloedingsfactoren, die kunnen maken dat meer of minder tijd nodig is.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de Wob-procedure bij de gemeente Utrecht geen aanleiding om dit oordeel van de CRvB niet langer te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit die Wob-procedure niet worden afgeleid dat ambtenaren van de gemeente Utrecht (ontoelaatbare) invloed hebben uitgeoefend op het KPMG-onderzoek waardoor dat rapport niet meer als onafhankelijk en deugdelijk kan worden beschouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college voor wat betreft de basishygiëne heeft mogen aansluiten bij de norm van 105 uur per jaar uit het KPMG-rapport.
De rechtbank is echter van oordeel dat dat niet geldt voor de extra benodigde tijd in de situatie van eiseres. Ter zitting heeft de rechtbank aan het college gevraagd op welk ‘HHM-rapport/ indicatieprotocol’ in het bestreden besluit wordt gedoeld en waarop het ingevulde ‘normenkader in minuten per week’ gebaseerd is. In de Beleidsregel 2018 is nog enkel sprake van activiteiten en frequenties. In de pilot zijn daaraan uren/minuten toegevoegd, maar die pilot is niet (voldoende) omschreven en het college heeft geen stukken overgelegd die zien op de pilot.. De rechtbank heeft expliciet gevraagd of het in dit geval gehanteerde ‘normenkader in minuten per week’ wellicht is gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019) dat op internet is te vinden, maar dat door het college niet is overgelegd en ook niet (expliciet) is benoemd in de besluitvorming.
Door het college is gesteld dat voor de basisvoorziening van 125 minuten per week het HHM Normenkader 2019 is gehanteerd en dat vervolgens in het kader van maatwerk is bekeken of er mogelijk behoefte aan extra hulp bestaat. Daarvoor hanteert het college de normen van het CIZ. Op verdere vragen van de rechtbank heeft het college echter geantwoord dat ook voor die extra behoefte wordt uitgegaan van het HHM Normenkader 2019 en dat als het om hele bijzondere gevallen gaat, zoals COPD, waarin nog meer extra hulp nodig is dat dan pas wordt aangehaakt bij de CIZ normen. Het college heeft verder aangegeven dat het nieuwe beleid van 2020 conform de pilot is. Ook op basis van het nieuwe beleid zou eiseres volgens het college recht hebben op 5 uur en 45 minuten hulp bij het huishouden.
De rechtbank kan de uitleg van het college over de toekenning van de benodigde extra tijd niet volgen. Zo geeft het college aanvankelijk aan in het kader van de pilot voor de extra tijd te hebben aangehaakt bij de CIZ-normen, maar duidelijk is dat hij in dit geval in het bestreden besluit daarvoor die normen niet heeft gebruikt, omdat dat zou leiden tot meer hulptijd. Het lijkt erop dat het college voor de extra benodigde hulp het door de rechtbank voorgehouden HHM Normenkader 2019 heeft gehanteerd, hetgeen ter zitting door het college is bevestigd. De rechtbank acht dat niet te rijmen met de stelling van het college dat de nieuwe Beleidsregel 2020 conform de pilot zou zijn vastgesteld. In dit beleid is immers bepaald dat voor extra ondersteuning het CIZ-protocol de basis is. Gelet hierop, en omdat stukken daarover ontbreken, acht de rechtbank niet kenbaar welke (andere) aanpak het college met de in het bestreden besluit toegepaste pilot heeft gehad en is niet inzichtelijk welke tijdsnormen in het kader van die pilot, en dus in het bestreden besluit, precies zijn gehanteerd en waarop die gebaseerd zijn. De rechtbank acht daarmee het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd en bovendien de werkwijze van het college in strijd met de rechtszekerheid.
6.
Conclusie
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor te weinig gegevens voorhanden acht. Zo is de feitelijke situatie van eiseres met betrekking tot de ingekochte hulp bij de huishouding over de te beoordelen periode onbekend. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college daarbij in overweging om, in overeenstemming met de thans van kracht zijnde Beleidsregel 2020, voor de extra benodigde hulp bij de huishouding aan te sluiten bij het CIZ-protocol 2006.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op
20 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015
Artikel 1.1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
-
maatschappelijke ondersteuning:
1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
-
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
- zelfredzaamheid:in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 1.2.1
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ROOSENDAAL 2017
Artikel 1. Begripsbepalingen
1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
• huishoudelijke hulp: het -al dan niet samen met de cliënt of mensen uit diens netwerk- verrichten van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden, zoals het schoonhouden van de voor de kwaliteit van leven van de cliënt woon- en verblijfsruimtes;
• hulp bij het huishouden met lichte vormen van begeleiding (HbHplus);
• huishoudelijke hulp als hierboven aangegeven plus ondersteuning van of hulp aan de cliënt bij bepaalde algemene dagelijkse levensverrichtingen en de regie op deze levensverrichtingen, waarbij ook bepaalde risico’s worden gesignaleerd en doorgegeven worden en bepaalde vormen van lichte begeleiding plaatsvinden;
Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening
2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
BELEIDSREGEL MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING HBHPLUS GEMEENTE ROOSENDAAL 2018