ECLI:NL:RBZWB:2021:1591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5035
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor wasmachine en tandartskosten

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die sinds 1992 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een nieuwe wasmachine en tandartskosten, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen. Het college stelde dat de kosten voor een wasmachine tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat tandartskosten niet vergoed worden omdat er een voorliggende voorziening, namelijk de zorgverzekering, beschikbaar is.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 22 februari 2021, waarbij de eiser en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de wasmachine voorzienbaar zijn en dat de eiser had moeten reserveren voor deze kosten. Bovendien werd vastgesteld dat de informatie op de website van de gemeente Breda niet specifiek genoeg was om het vertrouwen van de eiser te rechtvaardigen dat hij recht had op bijzondere bijstand.

Wat betreft de tandartskosten oordeelde de rechtbank dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening is en dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die onder deze wet vallen. De rechtbank concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die het college had moeten dwingen om bijstand te verlenen. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder dat er een proceskostenveroordeling volgde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5035 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 maart 2019 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor een wasmachine en tandartskosten afgewezen.
In het besluit van 28 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 februari 2021. Hierbij waren aanwezig eiser en namens het college [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiser ontvangt sinds 1 juli 1992 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Op 28 februari 2019 heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een nieuwe wasmachine en tandartskosten.
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen. Volgens het college behoren de kosten van een wasmachine tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze dienen bestreden te worden uit periodiek inkomen, zelfs een inkomen op bijstandsniveau. Voor tandartskosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt omdat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een zogeheten voorliggende voorziening. Het college wijst in dat kader op de zorgverzekering. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening niet als noodzakelijk worden aangemerkt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiser stelt dat hij het niet eens is met de stelling van het college dat er geen sprake is van een levensbedreigende situatie; als hij nooit meer zijn kleren zou wassen en nooit meer naar de tandarts zou gaan, dan is dat zeker levensbedreigend. Om te functioneren zijn dit noodzakelijke uitgaven. De website van de gemeente Breda maakt er bovendien melding van dat je bijzondere bijstand aan kunt vragen voor een wasmachine. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat hij zoveel bijkomende kosten heeft dat, alles bij elkaar opgeteld, er niets overblijft om te reserveren.

Wettelijk kader

3.1
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
3.2
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, het college toch bijstand kan verlenen, indien gelet op alle omstandigheden zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Overwegingen

Wasmachine
4. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechter in dit soort zaken, gaat het bij de aanschaf van een wasmachine om incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1475).
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van een nieuwe wasmachine en dat hij zijn kleren moet kunnen wassen. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich echter terecht op het standpunt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot de verlening van bijzondere bijstand. De kosten voor vervanging van een wasmachine zijn voorzienbaar en van eiser mocht worden verlangd dat hij daarvoor geld zou reserveren of deze zou voldoen door gespreide betaling achteraf. Ter zitting heeft eiser wel gesteld dat hij geen reserveringsruimte had door een cumulatie van kosten (zie ook zaaknummers 20/130 PW en 20/5036 PW). Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan te merken als bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2066).
7. Voor zover eiser stelt dat hij er, gelet op de informatie op de website van de gemeente, op mocht vertrouwen dat hij recht had op bijzondere bijstand, volgt de rechtbank hem daarin niet. Dit betreft immers informatie van algemene aard die niet is toegespitst op de persoonlijke situatie van eiser, zodat hij daaraan niet het door hem gestelde vertrouwen kon ontlenen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:558).
Tandartskosten
8. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de Zorgverzekeringswet voor tandheelkundige kosten in beginsel een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2084). In de Zorgverzekeringswet en het daarbij behorende Besluit Zorgverzekering is door de wetgever een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van tandheelkundige behandelingen. Wanneer de kosten van een behandeling als noodzakelijk zijn aangemerkt, vallen ze onder de basisverzekering.
9. Gelet op het voorgaande geldt als uitgangspunt dat bijzondere bijstand voor tandartskosten niet kan worden verleend op grond van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet. Dit staat los van de vraag of de tandartskosten daadwerkelijk (geheel of gedeeltelijk) worden vergoed door de zorgverzekering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de zorgverzekering een passende en toereikende voorliggende voorziening is die aan bijstandsverlening in de weg staat.
Dringende redenen?
10. In artikel 16 van de Participatiewet is geregeld dat iemand die geen recht op bijstand heeft toch bijstand kan krijgen, indien dit door zeer dringende redenen nodig is. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet daarvoor vaststaan dat er sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin iemand verkeert op geen enkele andere manier te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Van een acute noodsituatie is sprake als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2162).
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college hem bijstand had moeten toekennen voor een wasmachine dan wel voor tandartskosten. Niet gebleken is immers dat bij eiser sprake is van een acute situatie van levensbedreigende aard, noch van een kans op blijvend ernstig letsel.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.