In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Waalwijk. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester, dat op 28 september 2020 was genomen, waarbij een last onder bestuursdwang werd opgelegd tot sluiting van zijn woning en schuur voor een periode van drie maanden. Dit besluit was gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, omdat in de schuur voorwerpen waren aangetroffen die gebruikt worden voor hennepteelt. De verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij het niet eens was met de sluiting van zijn pand.
Tijdens de zitting op 12 november 2020 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de aangetroffen voorwerpen niet meer bestemd waren voor hennepteelt en dat de burgemeester niet bevoegd was om de sluiting te gelasten. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief het verleden van de verzoeker met betrekking tot hennepteelt.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester op goede gronden heeft kunnen stellen dat de aangetroffen voorwerpen nog steeds bestemd waren voor het plegen van delicten die verband houden met bedrijfsmatige hennepteelt. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat de burgemeester onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de sluiting van de woning en schuur noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gezien het tijdsverloop en het ontbreken van recente meldingen van overlast, heeft de voorzieningenrechter het beroep van de verzoeker gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. De burgemeester is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.