2.27.De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor het beroep. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor van 0,5). Hoewel deze uitspraak relatief uitgebreid is, gaat om een zaak van licht gewicht, in aanmerking genomen dat het om een afgebakende kwestie gaat waarbij geen geschil is over de feiten, de omvang van de werkzaamheden zoals die uit het beroepschrift blijkt, en de richtlijnen van het gerechtshof.Over een eventuele kostenvergoeding voor de bezwaarfase geeft de rechtbank geen oordeel aangezien de bezwaarfase nog niet is afgerond. Verder krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2020 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
19e Halfjaarsrapportage Belastingdienst (p. 13-14)
Interactie bij afhandeling van bezwaarschriften
Een brief is vaak een formele beschikking. Een welkome verbetering hierop door de belastingplichtige is formeel een ‘bezwaar ’en moet ook als zodanig worden behandeld.
Zo wordt ‘goed gedrag’ onnodig gejuridiseerd, met opnieuw een uitwisseling van brieven tot gevolg. Rechtszekerheid moet worden behouden, maar het aantal formele bezwaren moet omlaag.
Zo wordt op dit moment gewerkt aan een nieuwe voorziening om langs digitale weg bezwaar in te dienen. Onderdeel van de nieuwe voorziening is een module die de burger meer duidelijkheid kan geven over het nut en de noodzaak om bezwaar in te dienen, en die aangeeft of er ook een andere route is voor wat hij wil bereiken (bijvoorbeeld een verzoek om uitstel van betaling indienen). Verder zal in de nieuwe voorziening het verloop van een ingediend bezwaar zichtbaar zijn. Met deze nieuwe voorzieningen worden de transparantie voor de belanghebbende en de efficiency aan de kant van de Belastingdienst verhoogd
Naast het realiseren van voorzieningen voor het vlotter en eenvoudiger afhandelen van bezwaarschriften is bezien of in bepaalde gevallen een alternatief kan worden geboden voor de relatief ‘zware’ bezwaarprocedure, zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming. Dit is met name wenselijk bij de aanvulling van de aangifte inkomstenbelasting net voor, dan wel na de vaststelling van de aanslag. Als belastingplichtigen ontdekken dat ze een aftrekpost zijn vergeten bij hun aangifte inkomstenbelasting, dienen ze vaak als aanvulling een nieuwe, digitale aangifte in. Als deze aanvulling binnenkomt als de initiële aangifte ver in het verwerkingsproces zit of nadat de aanslag is vastgesteld op basis van de initiële aangifte, dan kan de aanvulling niet meer bij de aangifte worden gevoegd. De Belastingdienst behandelt deze aanvulling in dat geval als een bezwaarschrift. Dit levert vaak vragen van de burger op. Hij heeft immers in zijn beleving geen bezwaar ingediend, maar een verbeterde aangifte. Indien contact wordt opgenomen omdat er onduidelijkheden zijn of de aanvulling niet opgevolgd kan worden, moet aan de belanghebbende worden uitgelegd dat de aanvulling door de Belastingdienst als een bezwaarschrift is aangemerkt, omdat de belanghebbende anders geen rechtsbescherming zou hebben.
De verdergaande automatisering in combinatie met artikel 9.6 Wet inkomstenbelasting 2001 biedt inmiddels echter mogelijkheden om dit proces te stroomlijnen met behoud van rechtsbescherming.
Aanvullingen die via MijnBelastingdienst worden doorgegeven zullen in beginsel de routing gaan volgen van een verzoek om ambtshalve vermindering, in de vorm van een aangepaste aangifte. Dit zal duidelijk op de website worden aangegeven. Een onjuiste aanslag wordt door de inspecteur verminderd. Indien het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen dan doet de inspecteur dat bij een voor bezwaar (en vervolgens beroep) vatbare beschikking. Voor de belastingplichtige heeft dit als voordeel dat op een primaire afwijzing van de aanvulling altijd nog een bezwaarfase komt voordat naar de rechter moet worden gegaan.
Uitsluitend een aanvulling in de vorm van een ‘nieuwe’ aangifte volgt de routing van de ambtshalve vermindering, zoals hierboven beschreven. Hetzelfde geldt voor aangiften die alsnog worden ingediend naar aanleiding van een aanslag die, wegens het uitblijven van een tijdige aangifte, ambtshalve is vastgesteld. Belastingplichtigen die deze routing niet willen volgen, kunnen ook kiezen voor een rechtstreeks bezwaartraject. Belastingplichtigen moeten dan wel een bezwaarschrift indienen dat van gronden is voorzien, zoals de wet vereist.
Bijlage 2
Vaktechnische toelichting project deformalisering IH
Vaktechnische toelichting project deformalisering IH; inleiding
In de 19e Halfjaarsrapportage (HJR) van april 2017 van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer is aangegeven dat aanvullingen en bezwaren tegen AH-aanslagen o.b.v. art. 9.6 IB voortaan als verzoek ambtshalve verminderingen zullen worden gaan behandeld. In dit memo wordt uitgelegd waarom de Belastingdienst dat gaat doen, waarom dat mogelijk is, en tevens wat de fiscale regels rondom art. 9.6 IB zijn.
Waarom worden aanvullingen niet langer als bezwaar behandeld?
Door aanvullingen op de aangifte inkomstenbelasting die binnenkomen net voor, dan wel na de vaststelling van de aanslag te routeren langs ambtshalve vermindering wordt een alternatief gerealiseerd voor de relatief ‘zware’ bezwaarprocedure zonder dat dit te koste gaat van de rechtsbescherming. In de 19 HJR is het als volgt verwoord: (…)
Waarom heeft de Belastingdienst tot op heden aanvullingen als bezwaar behandeld?
Deze werkwijze is gebaseerd op al oudere jurisprudentie. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 2 december 1992 in de zaken nrs. 27 590 en 27 896, BNB 1993/91 en 92, overwogen dat, ingeval in verband met het tijdstip van ontvangst van een aanvulling op een aangifte die tot een lager belastingbedrag leidt, de aanslag is vastgesteld zonder dat met die aanvulling rekening is gehouden, de Inspecteur, die met de aanvulling geen of slechts ten dele rekening wil houden zonder een en ander, als in vermelde arresten omschreven, aan de belastingplichtige mee te delen, niets anders overblijft dan het doen van uitspraak als ware de aanvulling op de aangifte een bezwaarschrift. Sinds jaar en dag is deze jurisprudentie leidraad voor de Belastingdienst: ieder inhoudelijk bericht dat een belastingplichtige stuurt over een aanslag nadat deze is vastgesteld, wordt als bezwaar gezien.
En waarom kunnen we nu dat dan anders gaan doen?
Alhoewel deze oude jurisprudentie steeds als leidraad is gebruikt, blijkt er bij nadere beschouwing ruimte te zitten in de formulering van de Hoge Raad. De HR overweegt immers “dat, ingeval in verband met het tijdstip van ontvangst van een aanvulling op een aangifte die tot een lager belastingbedrag leidt, de aanslag is vastgesteld zonder dat met die aanvulling rekening is gehouden, de Inspecteur, die met de aanvulling geen of slechts ten dele rekening wil houden zonder een en ander, als in vermelde arresten omschreven, aan de belastingplichtige mee te delen, niets anders overblijft dan het doen van uitspraak als ware de aanvulling op de aangifte een bezwaarschrift.” De HR zegt dus dat als met een aanvulling bij de aanslag geen rekening is gehouden, en de inspecteur die aanvulling niet of slechts deels wil volgen, dat hij dan een uitspraak moet doen als ware de aanvulling een bezwaar. Het is niet zo dat de HR de aanvulling direct als een bezwaar kwalificeert. Hij zegt alleen: in de omstandigheid dat de aanvullingen niet (geheel) wordt gevolgd, moet de aanvulling als een bezwaar worden behandeld. A contrario kan worden geredeneerd: als hij de aanvulling wel geheel volgt, hoeft de aanvulling niet per se als bezwaar te worden afgedaan.
Belangrijk is dat deze jurisprudentie dateert van voor de huidige bepaling art. 9.6 IB, lid 3: “Indien de belastingplichtige een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan en dat verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking.”
Ten tijde van de arresten in 1993 bestond er nog geen andere route dan de uitspraak op bezwaar om een beslissing van de inspecteur op een aanvulling bij de rechter aan te kunnen vechten. Toepassing van art. 9.6 IB geeft die route wel. En art. 9.6 IB is sowieso nu al van toepassing: alle aanvullingen die te laat worden ingediend, en die niet worden gevolgd, krijgen nu een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, en een voor bezwaar vatbare beschikking op de inhoud.
Samenvattend: de oude fiscaal formeelrechtelijke interpretatie heeft het vreemde gevolg dat bij het niet (geheel) volgen van een aanvulling de burger meteen naar de rechter moet. Awb-technisch is dit vreemd. Art. 9.6 IB, dat ten tijde van de oude jurisprudentie nog niet bestond, biedt een betere route: het niet volgen van een aanvulling leidt tot een voor bezwaar vatbare beschikking. De route naar de rechter is daarmee ook veilig gesteld, maar hoeft niet direct gemaakt te worden.