ECLI:NL:HR:2009:BG9872

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10184
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 4 juni 2007 het verzet van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Inspecteur ongegrond verklaarde. De belanghebbende had voor het jaar 2002 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarop hij bezwaar maakte. De Inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De Rechtbank te Haarlem bevestigde deze beslissing. Belanghebbende stelde dat hij op 10 januari 2005 pro forma bezwaar had gemaakt tegen de aanslagen, maar de Inspecteur betwistte de ontvangst van deze brief en stelde dat deze niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt.

De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van de brief van 10 januari 2005 wel degelijk een pro forma bezwaarschrift inhield, waarmee de Rechtbank op onjuiste gronden het verzet ongegrond had verklaard. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling van het verzet. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288, en het griffierecht van € 106. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 16 januari 2009.

Uitspraak

Nr. 07/10184
16 januari 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 4 juni 2007, nrs. AWB 06/777 en 06/778, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraken van de Rechtbank betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraken het tegen de aanslagen gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank te Haarlem heeft bij uitspraken van 8 augustus 2006 de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. Die uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen over het jaar 2002 gedaan. De Inspecteur heeft daarop de aanslagen voor het jaar 2002 ambtshalve vastgesteld. De termijn voor het daartegen maken van bezwaar eindigde met
8 februari 2005. De Inspecteur heeft, uitgaande van het ingediend zijn van een bezwaarschrift op 23 maart 2005, bij uitspraken op bezwaar het tegen de aanslagen gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. Belanghebbende heeft in zijn verzetschrift bij de Rechtbank aangevoerd dat hij bij brief van 10 januari 2005 reeds pro forma bezwaar heeft gemaakt tegen de ambtshalve vastgestelde aanslagen. De Inspecteur heeft gesteld dat die brief hem niet bekend is en dat die brief niet als bezwaarschrift aangemerkt kan worden.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de inhoud van de in beroep overgelegde brief van 10 januari 2005, daargelaten of de Inspecteur deze brief heeft ontvangen, niet duidt op een bezwaar tegen de aanslagen en daarom niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift.
3.3. In de brief van 10 januari 2005 is vermeld, voor zover in cassatie van belang:
"Betreft: aanslagen 2002 769.60.432 W26/H26
(...)
Naar aanleiding van de aanslagen bovengenoemd het volgende:
Met Uw medewerker A is er eind vorig jaar besproken dat wij zo spoedig mogelijk de aangiften 2000 t/m 2004 zullen indienen. De reden dat deze nog niet ingediend waren is dat 1999 nog een lopende zaak is. Wij hopen dat U begrijpt dat hier enige tijd mee gemoeid is. Wij zullen daarom zo spoedig mogelijk de betreffende aangiften inleveren.
Mocht U alsnog vragen hieromtrent hebben dan horen wij dat graag van U."
3.4. De inhoud van de brief van 10 januari 2005 laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende daarin reeds voorlopig uitdrukking geeft aan het hebben van bezwaar tegen de in de brief genoemde ambtshalve vastgestelde aanslagen, welke bezwaren nader zouden blijken uit de in te dienen aangiften. Die brief moet derhalve naar haar inhoud worden aangemerkt als een (pro forma) bezwaarschrift. De Rechtbank heeft mitsdien op een onjuiste grond het verzet ongegrond verklaard. De hierop gerichte klacht slaagt.
De uitspraak van de Rechtbank op het verzet kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van het verzet. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank te 's-Gravenhage ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 10 december 2008 vastgesteld door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2009.