In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende, de aandeelhouder van een vennootschap, en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de aan de aandeelhouder verstrekte gelden niet meer zouden worden terugbetaald aan de vennootschap, wat resulteert in een uitdeling die als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang moet worden aangemerkt. De inspecteur had een vergrijpboete van 50% opgelegd wegens het niet indienen van aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 tot en met 2016. De rechtbank oordeelde dat de vergrijpboete terecht was opgelegd, maar matigde deze ambtshalve met 10% vanwege een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en verminderde de boete tot € 8.229. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende zich bewust was van zijn verplichtingen en dat de inspecteur de juiste procedure had gevolgd bij het opleggen van de boete. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om tijdig aangifte te doen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.