ECLI:NL:RBZWB:2020:3021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser] en [eiseres], en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet, die door Orionis is ingetrokken met terugwerkende kracht naar 21 september 2015. Dit besluit volgde op een onderzoek waaruit bleek dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij zich had ingeschreven als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel en dat hij zijn hoofdverblijf had verplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om relevante informatie te verstrekken, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, maar de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiseres voor een deel van de terugvordering van eiser vernietigd. Orionis moet nu een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eisers, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is Orionis veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4858 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. I. Timmermans, advocaat te Den Haag,
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 januari 2019 (primaire besluit) heeft Orionis de bijstand van eiser op grond van de Participatiewet ingetrokken met ingang van 21 september 2015 en de ten onrechte verstrekte bijstand van eisers teruggevorderd.
In het besluit van 22 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is door middel van videobellen behandeld op de zitting van de rechtbank op
22 juni 2020. Hierbij waren aanwezig eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en namens Orionis mr. N. Feijtel en [naam] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft gewoond in een huurwoning aan [adres] in [plaatsnaam2] , gemeente [gemeente1] . Toen die woning gesloopt werd, kreeg hij een andere huurwoning aan de [adres2] in [plaatsnaam2] .
Eiser ontving sinds 9 december 2014 van Orionis een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
Op 30 april 2018 heeft Orionis van Woningstichting [woningstichting] de melding ontvangen dat eiser al geruime tijd niet in zijn woning verbleef. Naar aanleiding hiervan is (de Sociale Recherche van) Orionis een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van eiser. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 23 januari 2019.
In het kader van dit onderzoek heeft Orionis eiser in een brief van 14 augustus 2018 uitgenodigd voor een gesprek op 28 augustus 2018. Orionis heeft eiser verzocht voorafgaand aan het gesprek een aantal gegevens in te leveren, te weten: alle bankafschriften van zijn betaal- en spaarrekeningen over de periode van 9 december 2014 tot en met heden, afrekennota’s van zijn energieverbruik over de jaren 2015, 2016 en 2017, betalingsbewijzen van zijn energierekening en huur over de periode 9 december 2014 tot en met heden en zijn paspoort.
Eiser is zonder bericht van verhindering niet op deze afspraak verschenen en heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
In een brief van 28 augustus 2018 heeft Orionis aan eiser bericht dat de bijstand met ingang van 1 augustus 2018 is opgeschort, omdat naar aanleiding van onderzoek van de Sociale Recherche twijfel is ontstaan over zijn hoofdverblijf. Eiser wordt in deze brief in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen en opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 11 september 2018.
Eiser is zonder bericht van verhindering niet op deze afspraak verschenen en heeft de gevraagde gegevens wederom niet ingeleverd.
In een brief van 24 september 2018 heeft Orionis aan eiser bericht dat zijn recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2018 is geblokkeerd, omdat uit onderzoek door de Sociale Recherche het vermoeden is ontstaan dat eiser gedurende de periode van bijstandsverlening niet zijn hoofdverblijf heeft gehad op het adres [adres] en [adres2] te [plaatsnaam2] . Eiser wordt in deze brief in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen en opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 4 oktober 2018.
Eiser is zonder bericht van verhindering niet op deze afspraak verschenen en heeft de gevraagde gegevens wederom niet ingeleverd.
In het primaire besluit van 31 januari 2019, dat gericht is aan beide eisers, is de bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 21 september 2015.
Volgens Orionis heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden en is daardoor het recht op bijstand niet vast te stellen. De bijstand die volgens Orionis ten onrechte aan eiser is verstrekt is teruggevorderd. De totale terugvordering bedraagt € 42.771,55 bruto. Voor zover te veel bijstand is verstrekt gedurende de periode dat eiser bij eiseres woonde, van 13 december 2016 tot en met 31 juli 2018, is een bedrag van € 24.541,74 teruggevorderd. Beide eisers zijn hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van dit deel van de ten onrechte verleende bijstand.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 22 juli 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren (de commissie). De commissie heeft geadviseerd het bezwaar, voor zover gericht tegen de aan eiseres gerichte medeterugvordering, gegrond te verklaren.
In afwijking daarvan heeft Orionis in het bestreden besluit het bezwaar van beide eisers ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
Eisers hebben, samengevat, aangevoerd dat eiser de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eisers betwisten daarnaast dat het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld en dat eiseres hoofdelijk aansprakelijk is voor een deel van de terugbetalingsverplichting.
3.
Schending inlichtingenplicht
3.1
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
3.2
Orionis stelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat: (1) hij zich vanaf 21 september 2015 heeft ingeschreven als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel (KvK), (2) hij sinds 13 december 2016 periodiek giften heeft ontvangen op zijn bankrekening van eiseres, (3) hij vanaf 13 december 2016 zijn hoofdverblijf niet meer in [plaatsnaam2] had, maar op het adres van eiseres in [adres eiseres] , gemeente [gemeente2] , (4) hij in de periode van 29 november 2016 tot 28 december 2017 een zwarte Opel Insignia uit 2015 met kenteken [kentekennummer] op zijn naam had en (5) hij op 17 juli 2017 met eiseres de onderneming [onderneming] is begonnen.
inschrijving KvK
3.3
Orionis stelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van het feit dat hij zich vanaf 21 september 2015 heeft ingeschreven als zelfstandig ondernemer bij de KvK met zijn onderneming [onderneming] Ook van de werkzaamheden en inkomsten die hieruit volgden is geen melding gemaakt. Daarom kan het recht op bijstand volgens Orionis vanaf dat moment niet meer worden vastgesteld.
3.4
Eisers erkennen dat eiser geen melding heeft gemaakt van de inschrijving van deze onderneming bij de KvK, maar dit rechtvaardigt volgens eisers niet de conclusie dat het recht op bijstand vanaf dat moment niet meer vast te stellen zou zijn. Daartoe voeren eisers aan dat eiser tot op heden geen geld met deze onderneming heeft verdiend. Ter onderbouwing hebben eisers een aantal aangiften omzetbelasting overgelegd.
3.5
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat uit een inschrijving bij de KvK moet worden afgeleid dat de betrokkene het oogmerk heeft zich als zelfstandige te vestigen en daarmee inkomsten te verwerven. Het gaat hier om gegevens waarvan het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat deze van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. De omstandigheid dat, zoals eisers hebben gesteld, eiser alleen maar heeft geprobeerd om als zelfstandige aan het werk te gaan maar dat de onderneming niet van de grond is gekomen, ontslaat hem niet van de verplichting om Orionis van de inschrijving bij de KvK op de hoogte te stellen. Door van de inschrijving geen melding te maken bij Orionis heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden (zie CRvB 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4096). Dat eiser zich er niet van bewust was dat hij zijn inschrijving in de KVK moest melden, zoals ter zitting is gesteld, doet hier niet aan af. De inlichtingenverplichting uit de Participatiewet is een objectief geformuleerde verplichting waarbij, voor de toerekenbaarheid, opzet of verwijtbaarheid geen rol speelt.
3.6
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de uitkering indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij, indien hij die verplichting wel naar behoren zou zijn nagekomen, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft verklaard dat hij geen administratie of boekhouding heeft bijgehouden. De stelling dat eiser geen inkomsten heeft verworven met de onderneming is slechts onderbouwd met aangiften omzetbelasting waarin de inkomsten op
€ 0,- zijn gesteld. Nu dit een opgave van eiser zelf betreft, is de rechtbank van oordeel dat op basis hiervan niet kan worden vastgesteld dat de onderneming van eiser geen inkomsten heeft gehad in de betreffende periode (zie ook CRvB 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3718).
3.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het recht op bijstand vanaf 21 september 2015 niet meer kan worden vastgesteld.
4.
Intrekking en terugvordering van eiser
4.1
Gelet op het voorgaande was Orionis op grond van artikel 54, derde lid van de Participatiewet verplicht om de bijstand van eiser in te trekken. Omdat alleen de omstandigheid dat eiser niet heeft gemeld dat hij zich vanaf 21 september 2015 heeft ingeschreven bij de KvK de intrekking met ingang van 21 september 2015 rechtvaardigt, behoeven de overige hiervoor genoemde omstandigheden die door Orionis aan de schending van de inlichtingenplicht ten grondslag zijn gelegd (zoals bijvoorbeeld de auto en giften) geen bespreking meer (zie ook CRvB 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4096).
4.2
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, was het college gehouden de ten onrechte aan eiser verstrekte bijstand terug te vorderen. Dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien is gesteld noch gebleken.
Eiseres hebben de hoogte van het berekende totale terugvorderingsbedrag op zichzelf niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit bedrag correct is.
5.
Hoofdelijke aansprakelijkheid van eiseres
5.1
Orionis heeft eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, van de Participatiewet hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een gedeelte van het terugvorderingsbedrag omdat volgens Orionis vanaf 13 december 2016 sprake was van een gezamenlijke huishouding. In dat artikellid is bepaald dat kosten van bijstand van alle gezinsleden kunnen worden teruggevorderd, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend. Uit de stukken blijkt echter niet dat aan eiser(s) gezinsbijstand werd verleend in de periode waar de medeterugvordering betrekking op heeft. Eiser ontving bijstand als alleenstaande. De medeterugvordering kan dan ook niet standhouden op de gegeven grondslag.
5.2
Ook artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet biedt Orionis in dit geval geen
grondslag voor de medeterugvordering van eiseres. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan het college niet toekomen aan het vaststellen van een gezamenlijke huishouding wanneer de veronderstelde gezamenlijke huishouding aanwezig is in een andere gemeente dan die van het college (zie CRvB 11 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:472 en CRvB 29 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1435). In dat geval is er reeds op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet geen recht op bijstand jegens het college. Als een gezamenlijke huishouding niet kan worden vastgesteld, ontbreekt een grondslag voor medeterugvordering op grond van artikel 59, tweede lid.
5.3
Het bestreden besluit berust op het standpunt van Orionis dat eiser vanaf 13 december 2016 buiten het rechtsgebied van Orionis verbleef, namelijk in de gemeente [gemeente2] . Met het oog op de genoemde uitspraak van de CRvB kan Orionis niet toekomen aan de vraag of sprake was van een situatie waarin gezinsbijstand had moeten worden verleend en was Orionis reeds daarom niet bevoegd om tot medeterugvordering van eiseres over te gaan.
5.4
Ter zitting is namens Orionis op een daarop gerichte vraag van de rechtbank toegelicht dat Orionis zich bewust is van het wettelijke systeem zoals hiervoor uiteengezet, maar dat zij van mening is dat dit systeem leidt tot rechtsongelijkheid ten opzichte van ingezetenen van de gemeente in de zin van artikel 40 PW. Wat daar ook van zij, de rechtbank is gebonden aan de wet en de vaste rechtspraak van de CRvB op dit punt en ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om hiervan af te wijken.
6.
Conclusie
6.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiseres voor een deel van de terugvordering van eiser betreft. Omdat dit een nieuwe berekening vergt, zal Orionis op dit punt een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eisers, rekening houdend met deze uitspraak.
6.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Orionis aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
6.3
De rechtbank veroordeelt Orionis in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Orionis wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.048,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiseres voor een deel van de terugvordering van eiser betreft;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • draagt Orionis in zoverre op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt Orionis in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.048,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 8 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.