ECLI:NL:RBZWB:2020:1641
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef na verdenking van diefstal
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een beveiligster, en de korpschef van politie. Eiseres had toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze toestemming werd ingetrokken na een verdenking van winkeldiefstal. De korpschef had op 19 juni 2019 het primaire besluit genomen om de toestemming in te trekken, wat door eiseres werd bestreden. De rechtbank Rotterdam had het beroep doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de zaak op 5 maart 2020 heeft behandeld.
Eiseres voerde aan dat de korpschef haar niet in redelijkheid als onbetrouwbaar kon beschouwen, omdat het vonnis van de politierechter nog niet onherroepelijk was. Daarnaast stelde zij dat de intrekking van de toestemming haar onevenredig hard trof, omdat zij hierdoor niet kon werken en geen inkomen had. De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiseres niet over de benodigde betrouwbaarheid beschikte, gezien de serieuze verdenking van diefstal en de opgelegde strafbeschikking.
De rechtbank concludeerde dat eiseres procesbelang had bij de uitspraak, ondanks dat de ingetrokken toestemming inmiddels was verlopen. De rechtbank oordeelde dat de korpschef de belangen van eiseres had afgewogen tegen het algemene belang van een betrouwbare beveiligingsbranche. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en bevestigde de intrekking van de toestemming door de korpschef.