Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van een Duits beleggingsfonds, een Publikum Sondervermögen, om teruggaaf van ingehouden Nederlandse dividendbelasting. Het fonds had een verzoek ingediend voor een teruggaaf van € 610.342, maar de inspecteur van de Belastingdienst had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er een belemmering van het vrije verkeer van kapitaal was, omdat het Duitse fonds niet op gelijke voet werd behandeld als een Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank concludeerde dat het verschil in behandeling niet gerechtvaardigd kon worden door het feit dat het fonds niet inhoudingsplichtig was voor de Nederlandse dividendbelasting. De rechtbank stelde vast dat de aandeelhouderseis, die aan fbi's wordt gesteld, niet werd nageleefd door het Duitse fonds, omdat een levensverzekeringsmaatschappij meer dan 45% van de participaties in het fonds bezat. Dit leidde tot de conclusie dat het fonds niet vergelijkbaar was met een fbi, waardoor het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting werd afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, en oordeelde dat de belemmering niet kon worden gerechtvaardigd door woonstaatneutralisatie.