Op 4 december 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) die aan de belanghebbende was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende gebruik had gemaakt van de weg in Nederland met een auto met een buitenlands kenteken. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende in de bewijslast was geslaagd wat betreft de aanvang van de berekeningsperiode, en verminderde de naheffingsaanslag dienovereenkomstig. De opgelegde boete van 100% werd door de rechtbank passend en geboden geacht, maar de rechtbank zag geen reden om deze verder te matigen, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn voor berechtiging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de naheffingsaanslag tot € 60 en de boete tot € 60. De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende en gelastte de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak volgde op een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, die eerder vragen had beantwoord die relevant waren voor deze zaak.