Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Rijnvarende, die in Nederland woont, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende was werkzaam aan boord van een binnenvaartschip en had een E101-verklaring van de Luxemburgse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat deze verklaring geen bindende werking had voor de Nederlandse sociale verzekeringen, ook niet na 1 mei 2010. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen, omdat hij in Nederland woonde en de Nederlandse nationaliteit had. De rechtbank verwierp het beroep van de belanghebbende, die stelde dat hij in Luxemburg verzekerd was, en oordeelde dat de inspecteur terecht premies had geheven. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Rijnvarendenovereenkomst en de relevante Europese regelgeving, en concludeerde dat Nederland zelfstandig kon beslissen over de verzekerings- en premieplicht van de belanghebbende zonder overleg met Luxemburg. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor de belanghebbende om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.