ECLI:NL:RBZWB:2019:3160

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale woonplaats en gezamenlijke financiële huishouding in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft zich gebogen over de fiscale woonplaats van de belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2013 en de vraag of er sprake was van een gezamenlijke financiële huishouding met de moeder van zijn dochter. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende in Nederland woonde, onderbouwd door verschillende feiten zoals het bezit van een woonwagen, een Nederlandse bankrekening en het regelmatig bezoeken van zorgverleners in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende geen gezamenlijke financiële huishouding voerde met de moeder van zijn dochter, ondanks dat zij op hetzelfde adres werden aangetroffen. De inspecteur had terecht navorderingsaanslagen opgelegd, maar de rechtbank schrapte enkele posten uit de belastingaanslagen vanwege onterecht toegepaste taxaties en dubbeltellingen. De rechtbank oordeelde ook dat de vergrijpboeten van 75% terecht waren opgelegd, maar dat er een vermindering moest plaatsvinden vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Tot slot kreeg de belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/7209 tot en met 17/7215, 18/149, 18/151, 18/152 en 19/1681
Uitspraak van 12 juli 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], domicilie kiezend te [plaats X] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, met daarbij genoemd het belastbare inkomen uit werk en woning dan wel het bijdrage-inkomen en het (nagevorderde) belastingbedrag, en bij gelijktijdige beschikkingen de volgende boeten opgelegd en de volgende bedragen aan heffingsrente (tot en met het jaar 2011) en belastingrente (de jaren 2012 en 2013) in rekening gebracht:
Zaaknr.
Aanslag
Soort
Jaar
Inkomen
Belastingbedrag
Boete
Rente
17/7209
Navorderingsaanslag
IB/PVV
2009
€ 101.500
€ 42.294
€ 31.720
€ 6.556
17/7210
Navorderingsaanslag
Zvw
2009
€ 32.369
€ 1.553
€ 1.164
€ 240
17/7211
Aanslag
IB/PVV
2010
€ 79.582
€ 24 .083
€ 18.062
€ 2.930
19/1681
Aanslag
IB/PVV
2011
€ 101.500
€ 42.152
€ 31.614
€ 3.794
17/7212
Navorderingsaanslag
IB/PVV
2011
€ 144.920
€ 64.730
€ 47.797
€ 2.140
17/7213
Aanslag
Zvw
2011
€ 33.427
€ 1.888
€ 1.416
€ 169
17/7214
Aanslag
IB/PVV
2012
€ 170.405
€ 70.507
€ 52.880
€ 4.218
17/7215
Aanslag
IB/PVV
2013
€ 62.866
€ 15.705
€ 10.993
€ 425
In de aanslag IB/PVV 2013 is voorts een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen begrepen van € 400. Dit is tussen partijen niet in geschil.
Daarnaast heeft de inspecteur aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB), met daarbij genoemd het nageheven belastingbedrag, en bij gelijktijdige beschikkingen de volgende boeten opgelegd en de volgende bedragen aan heffingsrente (tot en met het jaar 2011) en belastingrente (de jaren 2012 en 2013) in rekening gebracht:
Zaaknr.
Periode
Jaar
Belastingbedrag
Boete
Rente
18/149
2009
2009
€ 16.205
€ 12.153
€ 2.299
18/151
2010/2011
2010
€ 16.941
€ 12.706
€ 2.234
2011
€ 30.851
€ 23.138
€ 3.241
Totaal 2010/2011
€ 47.792
€ 35.844
€ 5.475
18/152
2012/2013
2012
€ 37.065
€ 27.799
€ 2.596
2013
€ 14.547
€ 10.910
€ 582
Totaal 2012/2013
€ 51.612
€ 38.709
€ 3.178
1.2.1.
De inspecteur heeft bij uitspraken van 27 september 2017 de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij de verzoeken om kostenvergoeding afgewezen.
1.2.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken van 5 februari 2018 de naheffingsaanslagen OB 2009 en 2010/2011 en de daarbij afgegeven boete- en rentebeschikkingen als volgt verminderd:
Zaaknr.
Periode
Jaar
Belastingbedrag
Boete
Rente
18/149
2009
2009
€ 14.037
€ 10.527
€ 1.991
18/151
2010/2011
2010
€ 15.619
€ 11.714
€ 1.900
2011
€ 30.851
€ 23.138
€ 3.241
Totaal 2010/2011
€ 46.470
€ 34.852
€ 5.141
Daarbij heeft de inspecteur een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 488.
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de naheffingsaanslag OB 2012/2013 en de daarbij afgegeven boete- en rentebeschikking ongegrond verklaard.
1.3.1.
Belanghebbende heeft, bij brief van 6 november 2017, diezelfde dag per fax bij de rechtbank ontvangen, tegen de in 1.2.1 genoemde uitspraken, beroep ingesteld. De griffier heeft deze beroepen geregistreerd onder de in 1.1 vermelde zaaknummers. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal, in de zaak met nummer 17/7209, een griffierecht geheven van € 46.
1.3.2.
Belanghebbende heeft, bij brief van 9 januari 2018, diezelfde dag per fax bij de rechtbank ontvangen, tegen de in 1.2.2 genoemde uitspraken, beroep ingesteld. De griffier heeft deze beroepen geregistreerd onder de in 1.1 vermelde zaaknummers. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal, in de zaak met nummer 18/149, een griffierecht geheven van € 170.
1.4.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
1.7.
Bij brieven van 1 april 2019, 13 mei 2019 en 20 juni 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft twee meerderjarige kinderen, een dochter en een zoon. De moeder van de kinderen is [mevrouw X] , met wie belanghebbende niet gehuwd is en met wie hij geen fiscaal partner is. [mevrouw X] woont in de woonwagen staande op het perceel plaatselijk bekend als de [adres 1] in [Plaats Y] (ook wel [huisnummer] of [huisnummer] , hierna telkens [adres 1] ). Belanghebbende was eigenaar van dit perceel tot hij dit op 29 oktober 2007 aan zijn dochter verkocht. Ook de kinderen van de dochter staan volgens de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres 1] .
2.2.
Belanghebbende stond volgens de BRP tot 28 november 2001 ingeschreven op het adres [adres 2] te [Plaats Y] , zijnde het adres van zijn ouders. Vanaf die datum stond hij ingeschreven in Duitsland, op het adres [adres 3] te [Plaats Z] . Met ingang van 8 februari 2012 heeft hij zich in Duitsland laten uitschrijven naar Spanje. Op 5 december 2013 heeft hij zich in de BRP laten inschrijven op het adres [adres 4] te [Plaats Y] (hierna: [adres 4] ), van welk perceel hij eigenaar is.
2.3.
Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV en Zvw 2009 en 2010. Hij heeft aan hem uitgereikte informatiebiljetten IB/PVV en Zvw over die jaren niet ingediend. Hij heeft geen aangiften IB/PVV en Zvw gedaan over de jaren 2011 en 2012. Hij heeft wel aangifte IB/PVV 2013 gedaan, waarin is aangegeven dat hij buitenlandse belastingplichtige is.
2.4.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek genaamd ‘Munt’ heeft op 31 oktober en 1 november 2013 een doorzoeking plaatsgevonden op (onder meer) de adressen [adres 1] en [adres 4] (hierna: de doorzoeking). Tijdens de doorzoeking zijn in de woonwagen op nummer [huisnummer] onder andere bankafschriften, post en facturen op naam van belanghebbende aangetroffen. In de woonwagen op nummer [huisnummer] is eveneens post op naam van belanghebbende aangetroffen en zijn bankafschriften op naam van [mevrouw X] aangetroffen.
2.5.
De inspecteur heeft gegevens ontvangen van de Duitse belastingautoriteiten waarin is vermeld dat belanghebbende vanaf het jaar 2000 belastingplichtig is in Duitsland voor de omzetbelasting. Hij staat vanaf 30 november 2000 ingeschreven met een ambulante handel in tapijten, klokken, huishoudelijke artikelen, textiel en bestek. Hij heeft in Duitsland omzet aangegeven, te weten € 7.462 in 2009 en € 8.282 in 2010 en nihil in de jaren 2011 en 2012.
Tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase heeft belanghebbende verklaard dat hij op jonge leeftijd is gaan venten in het buitenland. En dat hij een reizend bestaan leidde waarbij hij nagenoeg het gehele jaar (gemiddeld elf maanden) op campings buiten Nederland verbleef.
2.6.
De inspecteur heeft, op grond van informatie-uitwisselingen, gegevens en informatie ontvangen en die gecombineerd met de informatie verzameld bij de doorzoeking. Vervolgens heeft de inspecteur onderzoek gedaan naar de fiscale verplichtingen van belanghebbende. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een eindrapport van 23 januari 2015 (het rapport).
2.7.1.
In het rapport zijn, onder meer, de volgende gegevens opgenomen en met betrekking tot deze gegevens zijn meerdere bescheiden als gedingstuk ingebracht:
2.7.2.
Tijdens de doorzoeking is een huurcontract aangetroffen met betrekking tot het adres [adres 3] te [Plaats Z] (zie ook 2.2). Volgens dit contract betreft het een zolderkamer en vangt de huur aan op 1 december 2001. De huurprijs bedraagt € 670 per jaar contant te voldoen. Met betrekking tot 2005 is bij de doorzoeking een ontvangstbevestiging aangetroffen voor een bedrag van € 675 voldaan op 3 januari 2005. Tot slot is een brief van verhuurder aan belanghebbende aangetroffen van 4 december 2011, geadresseerd aan [adres 1] , waarin wordt meegedeeld dat de huur wordt verhoogd van € 715 naar € 770 per jaar. De verhuurder brengt € 48,05 portokosten aan belanghebbende in rekening.
2.7.3.
Belanghebbende heeft in Nederland een bankrekening bij ING. Van deze bankrekening zijn:
  • in de jaren 2009 en 2011 tot en met 2013 bedragen aan Essent betaald (naast contante betalingen aan Essent en een betaling via het GWK) voor zowel de [adres 1] als de [adres 4] ;
  • in de jaren 2009, 2012 en 2013 premies ziektekostenverzekering betaald aan VGZ (naast contante betalingen aan VGZ en betalingen via het GWK);
  • in het jaar 2013 gemeentelijke heffingen betaald, voor het belastingjaar 2013, voor [adres 4] (voor de jaren 2009 tot en met 2012 zijn deze heffingen door belanghebbende contant betaald);
  • in 2012 en 2013 bedragen aan Brabant Water betaald voor [adres 4] (voor de jaren 2009 tot en met 2011 zijn betalingen aan Brabant Water contant of via het GWK gedaan).
Belanghebbende heeft op deze bankrekening contante bedragen gestort (één maal in 2010, één maal in 2011 en zes maal in 2013) en van deze bankrekening contante bedragen opgenomen (één maal in 2011, drie maal in 2012 en één maal in 2013).
Verder heeft belanghebbende twee bankrekeningen in Duitsland en twee bankrekeningen in Spanje. Op één van de Duitse bankrekeningen heeft hij de volgende bedragen gestort: € 1.000 in 2011 en € 55.000 en € 75.000 in 2012. Deze bedragen zijn telkens op dezelfde dag door geboekt naar één van de Spaanse bankrekeningen. Verder heeft belanghebbende in 2011 € 3.500 op die betreffende Spaanse bankrekening gestort.
2.7.4.
Belanghebbende heeft in Nederland twee creditcardrekeningen, een ANWB VisaCard en een ANWB MasterCard. Daarnaast heeft hij een creditcardrekening in Spanje.
2.7.5.
Belanghebbende heeft in de jaren 2009 tot en met 2011 contante betalingen gedaan via het GWK. Te weten één maal in 2009, zes maal in 2010 en twaalf maal in 2011.
2.7.6.
Volgens opgaaf van de gemeente [Plaats Y] heeft belanghebbende in de onderhavige jaren de gemeentelijke heffingen voldaan voor het adres [adres 4] en heeft [mevrouw X] dit gedaan voor het adres [adres 1] .
2.7.7.
Belanghebbende had in de jaren 2009 tot en met 2013 een zorgverzekering bij VGZ. De polis gaf geen dekking in het buitenland. Als adres van belanghebbende was bij VGZ bekend [adres 1] . Uit bij VGZ opgevraagde informatie blijkt dat belanghebbende in 2009 op 15 verschillende dagen zorg in Nederland heeft gehad, in 2010 ook op 15 verschillende dagen, in 2011 op 27 verschillende dagen, in 2012 op 29 verschillende dagen en in 2013 op 10 verschillende dagen.
2.7.8.
Belanghebbende heeft in Nederland vijf verschillende auto’s gehuurd voor de perioden van 4 september 2009 tot en met 29 juni 2010, 25 augustus 2010 tot en met 13 december 2010 en 15 december 2010 tot en met november 2013. Hij heeft in de periode 2009 tot en met 2013 in Nederland verkeersboetes betaald, te weten één maal in 2009, twee maal in 2010, twee maal in 2011, zeven maal in 2012 en negen maal in 2013.
2.7.9.
Belanghebbende had in de onderhavige jaren bij ANWB een doorlopende reisverzekering en een watersportverzekering. Verder had hij in de onderhavige jaren bij Boogaard Assurantiën B.V. een aansprakelijkheidsverzekering en een rechtsbijstandverzekering. Tot slot had hij in de onderhavige jaren bij Meeùs, voor het adres [adres 1] , een woonhuis/inboedelverzekering.
Belanghebbende heeft in 2011 een schade-uitkering van Nationale Nederlanden ontvangen van € 69.377,99 voor waterschade aan de woning aan de [adres 1] . Het ontvangen bedrag heeft hij in 2011 nagenoeg geheel door geboekt naar uiteindelijk een rekening in Spanje. Hij heeft € 8.000 betaald voor reparatiewerkzaamheden.
2.8.
De inspecteur heeft door middel van een vermogensvergelijking voor de jaren 2009 tot en met 2013 bedragen aan negatief netto-privé geconstateerd. Deze vermogensvergelijking ziet er als volgt uit:
2009
2010
2011
2012
2013
Beginvermogen
100,00
100,00
1.856,00
9.727,00
5.197,00
Inkomen [mevrouw X]
5.000,00
7.500,00
23.046,00
27.119,00
12.088,00
Onbelaste vermogensmutaties
1.846,90
1.739,10
75.182,21
6.133,77
3.764,60
Theoretisch eindvermogen
6.946,90
9.339,10
100.084,21
42.979,77
21.049,60
Werkelijk eindvermogen
100,00
1.856,00
9.727,00
5.197,00
5.920,00
Beschikbaar privé
6.846,90
7.483,10
90.357,21
37.782,77
15.129,60
Rente bank [mevrouw X]
5,37
2,82
0,07
Abonnement @Home
299,50
SIB Reisverzekering
58,80
58,80
54,80
Allianz reisverzekering
57,62
Postcodeloterij
503,50
579,50
591,75
703,50
525,00
Der Penal ontvangkantoor
215,00
Abonnement Ziggo
329,45
716,52
1.150,81
1.150,89
854,55
Toybarn spoedopdracht
350,00
Kosten spoedopdracht
9,00
Bankkosten
28,40
60,00
40,60
Beau Luxe lingerie
162,45
Hinthammer retail
119,90
Expo Den Bosch
58,75
Ollekebolleke Oss
558,00
Peacode Kids fashion
284,45
Top 1 Toys
252,88
Aankoop Hyundai (tap)
3.500,00
Chocolaterie Henri
114,70
Parkeren Amsterdam
24 ,00
8,00
Gino’s kindermode
53,90
Zwaluwhoeve
611,85
Universiteit Utrecht
63,13
Belastingdienst
3.844,00
511,00
Bart Smit
114,43
Jeroen Bosch ziekenhuis
950,00
Verkona Baak
525,60
640,55
Vistaprint
32,13
VIP hondenboetiek
110,75
Intertoys
99,92
Drog parf C Smits
111,21
Bogaard autoverzekering
202, 22
M Haperink BV Den Bosch
199,00
Rebacare
555,02
Unigrant
124,53
vd Heyden Vespa (contant)
4.000,00
Bankkosten
12,40
21,45
25,50
15,00
25,40
Canal digital Sport 1/Film 1
510,00
510,00
44,45
VGZ reisverzekering
29,40
29,40
27,40
28,81
28,81
Kesteren med factor
103,14
15,10
Abonnement Ziggo
304,93
261,89
ANWB waterskiverzekering
295,38
301,42
301,42
AEK
119,00
Card Services
2,00
50,00
Reparatie waterschade
69.377,99
KPN internet en telefonie
570, 24
655,65
Walz BV
243,90
Gem Den Bosch
503,04
Boogaard assurantiën
252,51
299,68
314,74
321,79
362,35
Unigarant
197,23
Parkeerautomaat
116,05
ANWB contributie
124,50
Beslag derdengelden
355,15
Gem Den Bosch contant
466,80
2.280,55
2.659,43
1.297,12
1.265,16
Vliegreizen CN [mevrouw X]
719,64
545,88
Aanschaf kleding taxatie
15.000,00
15.000,00
15.000,00
15.000,00
15.000,00
Aanschaf inboedel taxatie
11.925,00
11.925,00
11.925,00
11.925,00
11.925,00
Aanschaf speelgoed taxatie
1.000,00
1.000,00
1.000,00
1.000,00
1.000,00
Aanschaf fietsen taxatie
1.500,00
1.500,00
1.500,00
1.500,00
1.500,00
Aanschaf gereedschap taxatie
750,00
750,00
750,00
750,00
750,00
Aanschaf overig taxatie
2.300,00
2.300,00
2.300,00
2.300,00
2.300,00
Kosten levensonderhoud * 2
4.740,00
4.740,00
4.740,00
4.740,00
4.740,00
Kosten huishoudelijke uitg * 2
2.736,00
2.736,00
2.736,00
2.736,00
2.736,00
Kosten auto’s * 2
12.852,00
7.342,00
6.681,00
6.681,00
6.681,00
SIB Reisverzekering
58,80
58,80
54,80
Huur Im Polderbusch
1.454,39
715,00
770,00
Portokosten
48,05
AA Dak (contant)
8.000,00
Huur VW Golf
2.426,06
9.685,70
11.780,00
10.941,50
Brabant Water contant
559,78
1.036,52
2.465,95
290,59
102,00
Brabant Water ING
160,00
204,00
Essent contant
1.842,00
6.601,88
1.055,00
1.915,00
Essent ING
378,00
1.338,45
179,00
2.004,00
VGZ Blh contant/GWK
1.683,78
1.647,71
2.515,32
1.060, 24
784,13
VGZ Blh ING
132,62
585,01
877,27
VGZ CN [mevrouw X] contant
114,87
316,91
VGZ CN [mevrouw X] bank
1.423,71
1.450,01
1.582,84
1.643,92
1.561,70
Woonhuis/inboedelverz.
342,60
349,85
352,86
366,23
408,19
Contante storting Duitsland
5.000,00
Contante storting Duitsland
1.000,00
130.000,00
Contante storting bank
69.000,00
Contante storting bank
3.500,00
Contante stort. ANWB Visa
900,00
3.420,00
2.610,00
300,00
150,00
Contante storting Mastercard
200,00
1.650,00
120,00
420,00
1.320,61
Creditcard Spanje
4.000,00
Boete snelheidsovertreding
500,00
Vliegreizen belanghebbende
1.541,48
1.486,37
Fedex Rotterdam
2.558,38
AEK (GWK)
95,60
ICS Diemen (GWK)
2.100,00
1.400,00
ASR (GWK)
187,37
Unigarant (GWK)
95,75
Privatscan (GWK)
1.493,00
Kosten GWK betalingen
19,50
57,00
121,97
Wim de Leeuw Gunpower
1.850,00
Ad Melissant BV autohuur
3.725,91
8.593,85
Netto privé
-71.533,87
-79.581,16
144.919,17
170.404,49
62.865,79
Op basis van de vermogensvergelijking is geconcludeerd dat belanghebbende inkomsten heeft genoten en omzet heeft behaald waarvan hij geen aangiften heeft gedaan. Naar aanleiding daarvan zijn de in 1.1 genoemde aanslagen opgelegd. Daarnaast heeft de inspecteur vergrijpboeten opgelegd van 75% van de (na)gevorderde/nageheven belastingbedragen.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen zijn in geschil de antwoorden op de volgende vragen:
I. Was de (fiscale) woonplaats van belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2013 in Nederland gelegen?
II. Voerde belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2013 een gezamenlijke (financiële) huishouding met [mevrouw X] ?
III. Zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2009 tot en met 2013 terecht en tot de juiste bedragen (aan belastbaar inkomen uit werk en woning en bijdrage-inkomen) vastgesteld? Daarbij speelt voor 2011 tot en met 2013 de vraag of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat niet de vereiste aangiften zijn gedaan.
IV. Zijn de naheffingsaanslagen OB voor de tijdvakken 2009, 2010/2011 en 2012/2013 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
V. Zijn de rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen afgegeven?
VI. Zijn de vergrijpboeten terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
VII. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure?
Belanghebbende beantwoordt de eerste zes vragen ontkennend en de zevende vraag bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2.
Voor de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de stukken die partijen hebben ingediend en naar het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.1.
Ter zitting heeft de rechtbank met partijen besproken dat in de gedingstukken telkens wordt gesproken over bezwaar en beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2011, maar dat de grootste correctie is begrepen in de primitieve aanslag IB/PVV 2011. En voorts dat uit de stukken kan worden opgemaakt dat ook bezwaar is gemaakt tegen de primitieve aanslag IB/PVV 2011.
4.1.2.
Desgevraagd heeft belanghebbende verzocht om prorogatie, als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb en heeft de inspecteur hiermee ingestemd. De rechtbank heeft in verband hiermee een extra zaaknummer toekent voor het beroep betreffende de primitieve aanslag IB/PVV 2011. Dit betreft het in (onder meer) 1.1 genoemde zaaknummer 19/1681.
De op de zaak betrekking hebbende stukken
4.2.1.
De rechtbank constateert dat de inspecteur – ter onderbouwing van zijn standpunten – naar allerlei stukken verwijst die niet zijn overgelegd en dus niet tot de gedingstukken behoren. Te denken valt aan de poststukken die zijn gericht aan belanghebbende en die bij de doorzoeking zijn aangetroffen op de adressen [adres 1] en [adres 4] , de bankafschriften van ING die op naam van belanghebbende staan en die zijn verzonden naar het adres [adres 1] , de huurovereenkomst voor het adres [adres 3] te [Plaats Z] en stukken met betrekking tot het verbruik van water en energie op het adres [adres 4] .
4.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur – nu hij ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst naar de in 4.2.1 bedoelde stukken – niet voldaan aan zijn verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen, als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb.
4.2.3.
Op grond van artikel 8:31 van de Awb, is het aan de rechtbank om aan de schending van artikel 8:42 van de Awb de gevolgen te verbinden die haar geraden voorkomen. De rechtbank overweegt dat namens belanghebbende ter zitting is verklaard dat er geen verschil van mening bestaat over de juistheid van de door de inspecteur gestelde feiten als zodanig. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de schending van artikel 8:42 van de Awb gevolgen te verbinden.
Woonplaats
4.3.1.
Op grond van de volgende feiten en omstandigheden – waar nodig in onderling verband bezien – is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2013 een voldoende sterke band had met Nederland om, op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), te oordelen dat hij in Nederland woonde:
  • hij heeft de Nederlandse nationaliteit;
  • hij is eigenaar van het perceel [adres 4] , waarop zich een woonwagen bevindt die geschikt is voor duurzame bewoning;
  • hij beschikte over een Nederlandse bankrekening waarop hij contante stortingen heeft gedaan en waarmee hij betalingen heeft verricht voor verbruik van energie en water in Nederland en voor Nederlandse gemeentelijke heffingen;
  • hij heeft contante betalingen gedaan via het GWK;
  • hij was verzekerd tegen ziektekosten bij een Nederlandse zorgverzekeraar en bezocht geregeld zorgverleners in Nederland. De verzekeringspolis gaf geen dekking in het buitenland en belanghebbende betaalde de verschuldigde premies;
  • hij heeft in Nederland auto’s gehuurd en in Nederland verkeersboetes betaald;
  • hij had bij in Nederland gevestigde verzekeraars een reis-, watersport-, aansprakelijkheids-, rechtsbijstand- en woonhuis/inboedelverzekering.
Belanghebbende heeft zijn stelling – dat hij slechts incidenteel in Nederland was –, die wordt betwist, niet met objectief controleerbaar bewijs onderbouwd.
4.3.2.
Vervolgens moet beoordeeld worden of belanghebbende in de onderhavige jaren eveneens een woonplaats buiten Nederland had. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag moet vervolgens aan de hand van de bepalingen van het relevante belastingverdrag worden beslist in welk land belanghebbende in de onderhavige jaren geacht wordt woonachtig te zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in de onderhavige jaren (ook) fiscaal inwoner is geweest van Duitsland en/of Spanje. Daartoe is onvoldoende dat hij in die landen ingeschreven heeft gestaan en aldaar over bankrekeningen beschikte. Ten aanzien van het adres [adres 3] te [Plaats Z] heeft belanghebbende – tegenover de gemotiveerde stellingname door de inspecteur – niet aannemelijk gemaakt dat dit meer dan een postadres betrof. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de huur, ook voor een zolderkamer, onaannemelijk laag was. Bovendien heeft de verhuurder portokosten aan belanghebbende in rekening gebracht, waarvan de rechtbank – mede gezien het bedrag – aannemelijk acht dat deze kosten zagen op het doorsturen van post aan belanghebbende naar Nederland.
4.3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank had belanghebbende, gelet op hetgeen is overwogen in 4.3.1 en 4.3.2, zijn fiscale woonplaats, in de jaren 2009 tot en met 2013, (alleen) in Nederland.
Gezamenlijke (financiële) huishouding
4.4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, op wie in dit opzicht de bewijslast rust, – tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende – niet aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige jaren sprake was van een gezamenlijke (financiële) huishouding tussen belanghebbende en [mevrouw X] .
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er feiten en omstandigheden zijn die kunnen duiden op het bestaan van de hiervoor bedoelde gezamenlijke huishouding, zoals het aantreffen van post en stukken die zijn gericht aan belanghebbende op het adres van [mevrouw X] aan de [adres 1] , het aantreffen van bankafschriften gericht aan [mevrouw X] op het adres van belanghebbende aan de [adres 4] , het door belanghebbende betalen van energierekeningen voor het adres [adres 1] en het door belanghebbende ontvangen van een schade-uitkering voor waterschade aan de woning aan de [adres 1] .
Er zijn echter ook feiten en omstandigheden die kunnen duiden op het ontbreken van de hiervoor bedoelde gezamenlijke huishouding, zoals de inschrijving van [mevrouw X] op het adres [adres 1] terwijl belanghebbende aan de [adres 4] woonde en het door [mevrouw X] betalen van de gemeentelijke heffingen voor [adres 1] en door belanghebbende betalen van die heffingen voor [adres 4] .
Alles tegen elkaar afwegend, acht de rechtbank de feiten en omstandigheden die kunnen duiden op het bestaan van een gezamenlijke huishouding tussen belanghebbende en [mevrouw X] niet sterker dan de feiten en omstandigheden die kunnen duiden op het ontbreken daarvan. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de dochter en kleinkinderen van belanghebbende ook aan de [adres 1] woonden en dat zij de reden kunnen zijn voor zijn “financiële bemoeienis” met die woning.
4.4.2.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de bezwaren van [mevrouw X] , tegen de aan haar opgelegde (navorderings)aanslagen gegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft deze verklaring niet in haar overwegingen betrokken omdat de inspecteur, om redenen van privacy, geen toelichting heeft willen geven op de redenen van gegrondverklaring van de bezwaren van [mevrouw X] .
4.4.3.
Dit heeft tot gevolg dat alle posten uit de in 2.8 opgenomen vermogensvergelijking die zijn toe te rekenen aan [mevrouw X] , uit de bij het inkomen van belanghebbende getelde bedragen moeten worden geschrapt. Dat zijn het inkomen van [mevrouw X] , opgenomen op de 3e regel van de in 2.8 opgenomen tabel, en de aan haar toe te rekenen uitgaven, opgenomen op de 8e regel (Rente bank [mevrouw X] ) tot en met de 23e regel (Top 1 Toys), de 25e regel (Chocolaterie Henri) tot en met de 41e regel (Unigarant), de 61e regel (Vliegreizen CN [mevrouw X] ), de 71e regel (SIB Reisverzekering) en de 82e regel en 83e regel (tweemaal VGZ CN [mevrouw X] ) van die tabel.
Bewijslast en bewijs
4.5.1.
Ten aanzien van 2009 en 2010 beroept de inspecteur zich niet op omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte. De rechtbank volgt de inspecteur daarin.
De rechtbank overweegt dat dan op de inspecteur – nu hij stelt dat belanghebbende meer belastbare inkomsten/bijdrage-inkomen heeft genoten dan zijn begrepen in de definitieve aanslag IB/PVV en Zvw over 2009 en 2010 – de bewijslast rust.
4.5.2.
Op grond van artikel 27e van de AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien – voor zover hier van belang – de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Artikel 8 van de AWR bepaalt dat ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte gehouden is dit te doen.
4.5.3.1. Ten aanzien van 2011 en 2012 voert de inspecteur aan dat belanghebbende, hoewel daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, geen aangiften IB/PVV en Zvw heeft ingediend en dat daarom de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende het standpunt ingenomen dat de hiervoor bedoelde uitnodiging en aanmaning niet door belanghebbende zijn ontvangen.
4.5.3.2. De rechtbank overweegt dat de last, om aannemelijk te maken dat belanghebbende tot het doen van aangifte is uitgenodigd en aangemaand, op de inspecteur rust.
Tot de gedingstukken behoren afschriften van brieven waarin belanghebbende wordt uitgenodigd (gedateerd 24 april 2014) en aangemaand (gedateerd 22 juli 2014) tot het doen van aangiften IB/PVV en Zvw 2011 en 2012. Deze brieven zijn telkens geadresseerd aan het adres [adres 4] te [Plaats Y] , alwaar belanghebbende sinds 5 december 2013 stond ingeschreven in de BRP. Gelet hierop acht de rechtbank de rechtbank de inspecteur geslaagd in het bewijs van verzending van de uitnodigingen en aanmaningen naar het juiste adres. Daaruit vloeit het vermoeden van ontvangst van de uitnodigingen en aanmaningen voort.
4.5.3.3. Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om het vermoeden van ontvangst van de uitnodigingen en aanmaningen, tot het doen van aangiften IB/PVV en Zvw 2011 en 2012, te ontzenuwen (vgl. Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Hierin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de stelling dat de uitnodigingen en aanmaningen niet zijn ontvangen pas ter zitting is ingenomen en verder niet is gemotiveerd.
4.5.3.4. Verder overweegt de rechtbank dat het sturen van een herinnering tot het doen van aangiften – anders dan de gemachtigde van belanghebbende lijkt te menen – geen vereiste is om te kunnen komen tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.5.3.5. Belanghebbende heeft niet voldaan aan de uitnodiging tot het doen van aangiften IB/PVV en Zvw 2011 en 2012. Dit leidt tot omkering van de bewijslast. Op belanghebbende rust dan de last te bewijzen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar ter zake van de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2011 en 2012 onjuist zijn.
4.5.4.1. Ook ten aanzien van 2013 voert de inspecteur aan dat belanghebbende niet de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw heeft gedaan en dat daarom de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Dit omdat belanghebbende aanzienlijk te weinig inkomen zou hebben aangegeven.
4.5.4.2. De rechtbank overweegt dat de vereiste aangifte niet is gedaan indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die er toe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Daarnaast is vereist dat het bedrag van de belasting, dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn geweest dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven (Hoge Raad 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083). Bij de beoordeling of sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte in vorenbedoelde zin moeten de normale regels van stelplicht en bewijslast worden toegepast Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
4.5.5.
De inspecteur heeft zich bij het bepalen van het inkomen en de omzet gebaseerd op de in 2.8. opgenomen vermogensvergelijking. Hierbij heeft hij gekeken naar de onbelaste vermogensmutaties in de jaren 2009 tot en met 2013. Deze heeft hij afgezet tegen benoemde uitgaven op de bankrekening van belanghebbende, uit andere bronnen bekende uitgaven door belanghebbende en tijdens de doorzoekingen aangetroffen goederen (onder andere kleding en inboedel) en facturen. Voorts zijn op basis van NIBUD-gegevens bedragen aan veronderstelde uitgaven in aanmerking genomen. Uit de berekening van het netto-privé heeft de inspecteur afgeleid hoeveel inkomen belanghebbende voor het doen van dergelijke uitgaven genoten moet hebben.
De rechtbank acht de methode die de inspecteur gebruikt – los van de vraag of alle bestanddelen in de vermogensvergelijking terecht en tot de juiste bedragen zijn opgenomen – een bruikbare manier om de hoogte van de inkomsten te bepalen. Belanghebbende heeft ook geen gronden aangevoerd tegen die methode. Wel heeft hij een aantal in de vermogensvergelijking opgenomen uitgavenposten betwist. De rechtbank acht de inspecteur erin geslaagd de afzonderlijke posten van de vermogensvergelijking aannemelijk te maken, tenzij in het onderstaande anders is geoordeeld. Daarbij wordt ook ingegaan op de uitgavenposten die door belanghebbende worden betwist.
4.5.6.
Namens belanghebbende zijn Spaanstalige (bewijs)stukken in het geding gebracht. De rechtbank heeft deze stukken niet in haar overwegingen betrokken omdat de rechters de Spaanse taal onvoldoende beheersen om voldoende te begrijpen wat er in deze stukken staat.
4.5.7.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling. Op het adres [adres 4] te [Plaats Y] zou een neef van hem wonen die dezelfde naam heeft als hij. De rechtbank gaat voorbij aan deze stelling nu belanghebbende voor de juistheid daarvan in het geheel geen, objectief controleerbaar, bewijs heeft aangedragen. Dit had – gezien het belang voor de onderhavige procedure – wel op zijn weg gelegen.
Reparatie waterschade
4.6.
In de vermogensvergelijking is bij het jaar 2011 een uitgave opgenomen van € 69.377,99 voor reparatie van waterschade. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze post niet te worden meegenomen in de vermogensvergelijking, nu in het rapport staat dat voor een bedrag van € 8.000 reparatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd (zie 2.7.9). Laatstgenoemd bedrag is in de vermogensvergelijking bij het jaar 2011 opgenomen onder de noemer AA Dak (contant). Omdat in het rapport verder staat dat het bedrag van de schade-uitkering nagenoeg geheel is door geboekt naar een rekening in Spanje dient ook de post contante storting bank, van € 69.000 in 2011, niet te worden meegenomen in de vermogensvergelijking.
Aanschaf diversen, telkens volgens taxatie
4.7.1.
De inspecteur heeft zich voor deze uitgavenposten gebaseerd op een taxatierapport van Ouëndag & Silberman. Bij de doorzoeking zijn diverse goederen aangetroffen waarvan telkens de vervangingswaarde is berekend. Om de nieuwwaarde te berekenen heeft de inspecteur telkens een opslag van 50% toegepast. Ten aanzien van de kleding is de inspecteur ervan uitgegaan dat de nieuwwaarde over drie jaren dient te worden verdeeld en ten aanzien van de overige getaxeerde posten dat deze over vijf jaren dienen te worden verdeeld.
4.7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de juistheid van de bedragen, die volgen uit de in 4.7.1 bedoelde berekeningswijze, niet aannemelijk gemaakt. Ter zitting is komen vast te staan dat de taxatie na afloop van de doorzoeking, aan de hand van tijdens de doorzoeking gemaakte foto’s, heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt voorop dat zij dit een zeer grofmazige wijze van taxeren vindt, wat wordt onderstreept door het meenemen van een bedrag van in totaal € 11.500 met de omschrijving ‘diverse niet nader te benoemen’.
4.7.3.
De rechtbank acht verder aannemelijk dat in elk geval een deel van de bij de doorzoeking aangetroffen goederen ouder is dan drie respectievelijk vijf jaar. Verder heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende iedere drie jaar respectievelijk vijf jaar overgaat tot volledige vervanging van deze goederen. De rechtbank zal voor de garderobe rekenen met vijf jaren en voor de overige goederen met zeven jaren. Verder heeft de inspecteur de door hem bepleite opslag van 50% en daarmee de gehanteerde nieuwwaarde niet aannemelijk gemaakt. Tot slot is in de uitgavenpost voor kleding ook dameskleding in aanmerking genomen en naar het oordeel van de rechtbank is dit niet terecht. Ter zitting heeft de inspecteur namelijk verklaard dat geen dameskleding in aanmerking genomen moet worden indien de rechtbank oordeelt dat er geen gezamenlijke huishouding bestond tussen belanghebbende en [mevrouw X] .
4.7.4.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de uitgavenposten in goede justitie vast. Te weten op € 2.750 per jaar voor kleding, op € 5.000 per jaar voor inboedel, op € 500 per jaar voor speelgoed, op € 600 per jaar voor fietsen en op € 300 per jaar voor gereedschap. De rechtbank schrapt de post ‘niet nader te benoemen’.
Gemeente [Plaats Y] contant
4.8.
De door [mevrouw X] contant aan de gemeente [Plaats Y] betaalde bedragen dienen, gelet op het overwogene in 4.4.1 tot en met 4.4.3, niet in de vermogensvergelijking te worden meegenomen. Uit onderdeel 3.2.10 van het rapport kan worden afgeleid dat dit € 466,80 is in 2009, € 624,33 in 2010, € 2.153,49 in 2011, € 775,94 in 2012 en € 762,12 in 2013.
Verder kan uit onderdeel 3.2.10 van het rapport worden afgeleid dat een betaling in 2013 door belanghebbende aan de gemeente [Plaats Y] van zijn bankrekening, ook is opgenomen onder de post gemeente [Plaats Y] contant. Dat betreft een bedrag van € 503,04.
NIBUD bedragen
4.9.1.
In de vermogensopstelling zijn NIBUD-bedragen bijgeteld voor kosten van levensonderhoud (twee personen), uitgaven voor overige huishoudelijke uitgaven (twee personen) en uitgaven voor auto’s (twee personen).
4.9.2.
Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd aangegeven dat hij niet kan uitsluiten dat er een dubbeltelling in de vermogensvergelijking zit door enerzijds uit te gaan van NIBUD-gegevens voor kosten van levensonderhoud en huishoudelijke uitgaven en anderzijds uitgaven van water, elektriciteit, verzekeringen, et cetera, mee te tellen.
4.9.3.
De rechtbank overweegt dat bij het vaststellen van eventuele NIBUD-bedragen bovendien telkens moet worden uitgegaan van één persoon, nu niet aannemelijk is geworden dat er een gezamenlijke huishouding bestond tussen belanghebbende en [mevrouw X] .
4.9.4.
De rechtbank acht – om de in 4.9.2 genoemde reden – aannemelijk dat de aldaar bedoelde dubbeltelling in de vermogensvergelijking zit. Daar komt bij dat de inspecteur de gehanteerde bedragen niet heeft gemotiveerd. NIBUD-gegevens zijn geen openbaar raadpleegbare gegevens. De rechtbank zal de NIBUD-bedragen voor uitgaven van levensonderhoud in goede justitie matigen tot bedragen voor uitgaven voor eten en drinken, te weten tot € 2.300 per jaar. De NIBUD-bedragen voor overige huishoudelijke bedragen moeten vervallen.
4.9.5.
Ten aanzien van de “Kosten voor auto’s man/vrouw volgens NIBUD” zou rekening zijn gehouden met de omstandigheid dat belanghebbende auto’s heeft gehuurd. Hoe dit is gebeurd en welke kosten in de NIBUD-bedragen zijn begrepen is door de inspecteur op geen enkele wijze toegelicht. De rechtbank stelt deze bedragen, in goede justitie, vast op € 3.300 per jaar voor belanghebbende alleen.
Contante stortingen Duitsland
4.10.1.
In de vermogensopstelling is een contante storting Duitsland opgenomen in het jaar 2009, tot een bedrag van € 5.000. Hierover staat niets in het rapport, noch in het verweerschrift. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur dan ook niet aannemelijk gemaakt dat deze post terecht is meegenomen in de vermogensvergelijking, zodat deze post dient te vervallen.
4.10.2.
Verder is in de vermogensopstelling een contante storting Duitsland opgenomen in het jaar 2012, tot een bedrag van € 130.000. De inspecteur heeft niet onderbouwd dat er reden is om aan te nemen dat belanghebbende dit bedrag in zijn geheel in 2012 heeft verdiend. Gezien de hoogte van het bedrag en gezien de omstandigheid dat het netto privé in het jaar 2012 aanzienlijk hoger uitkomt dan in de overige in geschil zijnde jaren, had het wel op de weg van de inspecteur gelegen om dit te doen. De rechtbank matigt de toerekening van dit bedrag aan 2012, in goede justitie, tot € 35.000.
Gevolgen voor de vermogensvergelijking
4.11.
Gelet op het overwogene in 4.6 tot en met 4.9, komt de rechtbank tot de volgende vermogensvergelijking:
2009
2010
2011
2012
2013
Beginvermogen
100,00
100,00
1.856,00
9.727,00
5.197,00
Onbelaste vermogensmutaties
1.846,90
1.739,10
75.182,21
6.133,77
3.764,60
Theoretisch eindvermogen
1.946,90
1.839,10
77.038,21
15.860,77
8.961,60
Werkelijk eindvermogen
100,00
1.856,00
9.727,00
5.197,00
5.920,00
Beschikbaar privé
1.846,90
-16,90
67.311,21
10.663,77
3.041,60
Aankoop Hyundai (tap)
3.500,00
vd Heyden Vespa (contant)
4.000,00
Bankkosten
12,40
21,45
25,50
15,00
25,40
Canal digital Sport 1/Film 1
510,00
510,00
44,45
VGZ reisverzekering
29,40
29,40
27,40
28,81
28,81
Kesteren med factor
103,14
15,10
Abonnement Ziggo
304,93
261,89
ANWB waterskiverzekering
295,38
301,42
301,42
AEK
119,00
Card Services
2,00
50,00
KPN internet en telefonie
570, 24
655,65
Walz BV
243,90
Gem [Plaats Y]
503,04
Boogaard assurantiën
252,51
299,68
314,74
321,79
362,35
Unigarant
197,23
Parkeerautomaat
116,05
ANWB contributie
124,50
Beslag derdengelden
355,15
Gem [Plaats Y] contant
1.656, 22
505,94
521,18
Aanschaf kleding taxatie
2.750,00
2.750,00
2.750,00
2.750,00
2.750,00
Aanschaf inboedel taxatie
5.000,00
5.000,00
5.000,00
5.000,00
5.000,00
Aanschaf speelgoed taxatie
500,00
500,00
500,00
500,00
500,00
Aanschaf fietsen taxatie
600,00
600,00
600,00
600,00
600,00
Aanschaf gereedschap taxatie
300,00
300,00
300,00
300,00
300,00
Kosten levensonderhoud
2.300,00
2.300,00
2.300,00
2.300,00
2.300,00
Kosten auto’s
3.300,00
3.300,00
3.300,00
3.300,00
3.300,00
Huur Im Polderbusch
1.454,39
715,00
770,00
Portokosten
48,05
AA Dak (contant)
8.000,00
Huur VW Golf
2.426,06
9.685,70
11.780,00
10.941,50
Brabant Water contant
559,78
1.036,52
2.465,95
290,59
102,00
Brabant Water ING
160,00
204,00
Essent contant
1.842,00
6.601,88
1.055,00
1.915,00
Essent ING
378,00
1.338,45
179,00
2.004,00
VGZ Blh contant/GWK
1.683,78
1.647,71
2.515,32
1.060, 24
784,13
VGZ Blh ING
132,62
585,01
877,27
Woonhuis/inboedelverz.
342,60
349,85
352,86
366,23
408,19
Contante storting Duitsland
1.000,00
35.000,00
Contante storting bank
3.500,00
Contante stort. ANWB Visa
900,00
3.420,00
2.610,00
300,00
150,00
Contante storting Mastercard
200,00
1.650,00
120,00
420,00
1.320,61
Creditcard Spanje
4.000,00
Boete snelheidsovertreding
500,00
Vliegreizen belanghebbende
1.541,48
1.486,37
Fedex Rotterdam
2.558,38
AEK (GWK)
95,60
ICS Diemen (GWK)
2.100,00
1.400,00
ASR (GWK)
187,37
Unigarant (GWK)
95,75
Privatscan (GWK)
1.493,00
Kosten GWK betalingen
19,50
57,00
121,97
Wim de Leeuw Gunpower
1.850,00
Ad Melissant BV autohuur
3.725,91
8.593,85
Netto privé
-€ 29.646,07
-€ 51.047,38
€ 9.737,76
-€ 59.115,83
-€ 35.869,75
De vereiste aangiften 2013
4.12.1.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande aannemelijk dat belanghebbende in 2013 inkomsten heeft genoten die niet in zijn aangiften IB/PVV en Zvw 2013 zijn verantwoord. Het gaat daarbij om een bedrag van in totaal, afgerond, € 36.569. Een voldoende concreet onderbouwde verklaring van de zijde van belanghebbende die licht kan werpen op door hem genoten inkomsten ter bekostiging van de uitgaven ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is het bedrag van de IB/PVV en premies Zvw dat als gevolg hiervan niet is geheven, zowel relatief als op zichzelf beschouwd, aanzienlijk en moet belanghebbende zich hiervan bewust zijn geweest. De rechtbank overweegt daartoe dat de inkomsten en uitgaven van belanghebbende grotendeels in contanten zijn afgewikkeld, waarvan belanghebbende geen administratie bijhield. De gevolgen daarvan in termen van bewijsrisico van belanghebbende bij een latere controle komen dan voor zijn rekening (bewuste risicoaanvaarding). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw 2013 niet is gedaan, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
4.12.2.
In geval van omkering van de bewijslast, moet de inkomensbijtelling van de inspecteur wel zijn gebaseerd op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de inkomensbijtelling – rekening houdend met hetgeen hiervoor is overwogen – zodanig met feitelijke stellingen onderbouwd dat die de redelijkheidstoets kan doorstaan.
Doen blijken
4.13.
Gelet op het overwogene in 4.5.3.5 en 4.12.1, moet belanghebbende doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2011 tot en met 2013 onjuist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is hij – rekening houdend met hetgeen hiervoor is overwogen – daarin niet geslaagd.
Gevolgen voor de (navorderings)aanslagen
4.14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw te worden verminderd door uit te gaan van de in 4.11 opgenomen vermogensvergelijking. Dit brengt het volgende mee.
4.14.2.
De navorderingsaanslag en de primitieve aanslag IB/PVV en de navorderingsaanslag Zvw 2011 dienen te worden vernietigd omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten onrechte geen aangifte is gedaan van enig inkomen. Er resteert immers geen negatief netto privé.
4.14.3.
De overige (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw dienen als volgt te worden vastgesteld:
  • de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 dient te worden verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 29.646 en de navorderingsaanslag Zvw 2009 dient te worden verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 29.646;
  • de aanslag IB/PVV 2010 dient te worden verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 51.047;
  • de aanslag IB/PVV 2012 dient te worden verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 59.115; en
  • de aanslag IB/PVV 2013 dient te worden verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 35.869.
De naheffingsaanslagen OB
4.15.1.
De inspecteur heeft aangevoerd dat belanghebbende handel dreef en dat hij hiervan ook tot en met 2010 aangifte deed in Duitsland. Belanghebbende zou zijn inkomen in de onderhavige jaren dan ook verdiend hebben met belastbare prestaties voor de OB. Tot slot zou niet zijn gebleken dat belanghebbende die prestaties vanuit een adres buiten Nederland verrichtte.
4.15.2.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende geen alternatieve bron van inkomsten heeft aangedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is het – mede gezien de verklaring van belanghebbende ter zitting dat hij ook in de onderhavige jaren handel heeft gedreven – aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren ondernemer was in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Op grond van artikel 37e van de Wet OB worden de door belanghebbende verrichtte leveringen geacht in Nederland te hebben plaatsgevonden nu hij in de onderhavige jaren in Nederland woonde en hij het tegendeel niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers heeft aangetoond. Over de omzet moet dus Nederlandse OB worden afgedragen.
4.15.3.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de methodiek volgens welke de OB door de inspecteur is berekend niet wordt betwist. Het door de inspecteur vastgestelde negatief netto privé dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te worden verminderd. Verder houdt de rechtbank rekening met de omzet over de jaren 2009 en 2010 waarover belanghebbende in Duitsland OB heeft betaald. De omzet en verschuldigde OB moeten dan voor de onderhavige jaren als volgt worden vastgesteld:
2009
2010
2011
2012
2013
Gecorrigeerd negatief netto privé
29.646
51.047
59.115
35.869
Gecorrigeerde omzet (400/300)
39.528
68.063
78.82
47.825
In Duitsland aangegeven omzet
7.462
8.282
Nederlandse omzet inclusief OB
32.066
59.781
78.82
47.825
OB-tarief 19% / per 01-10-2012 21%
5.12
9.545
12.858
8.3
4.15.4.
De rechtbank zal de naheffingsaanslag OB 2009 verminderen tot € 5.120, de naheffingsaanslag OB 2010/2011 tot € 9.545 en de naheffingsaanslag OB 2012/2013 tot (€ 12.858 plus € 8.300 =) € 21.158.
De rentebeschikkingen
4.16.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de bij het opleggen van de aanslagen afgegeven beschikkingen heffings- en belastingrente. Aangezien de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2011 moeten worden vernietigd, heeft hetzelfde te gelden voor de daarbij afgegeven beschikkingen heffingsrente. De bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2009, 2010, 2012 en 2013 en bij de naheffingsaanslagen OB afgegeven beschikkingen heffings- en belastingrente dienen overeenkomstig die aanslagen te worden verminderd.
De boeten
4.17.1.
Op grond van de artikelen 67d en 67e van de AWR kan de inspecteur met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven gelijktijdig met het vaststellen van de (navorderings)aanslag een vergrijpboete van 100% opleggen, indien het aan opzet of (in geval van een navorderingsaanslag) grove schuld is te wijten dat de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan respectievelijk de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Op grond van artikel 67f van de AWR kan de inspecteur eveneens een vergrijpboete opleggen van 100%, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet voorziene termijn is betaald.
4.17.2.
In paragraaf 25, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het BBBB) is bepaald dat, indien sprake is van opzet, de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen van 50%. In paragraaf 8, eerste en achtste lid van het BBBB is bepaald dat de vergrijpboete kan worden verhoogd tot het wettelijk maximum indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning.
4.17.3.
De rechtbank overweegt dat de bij de primitieve aanslag IB/PVV 2011 en de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2011 opgelegde boeten dienen te vervallen nu die (navorderings)aanslagen moeten worden vernietigd.
4.17.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met betrekking tot de overige (navorderings)aanslagen – door het niet (volledig) aangeven van zijn inkomen – willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat omvangrijke bedragen aan IB/PVV en premies Zvw niet zouden worden geheven. Verder heeft belanghebbende – door het niet voldoen van OB over de door hem behaalde omzet – willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat omvangrijke bedragen aan OB niet zijn betaald. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat sprake is van listigheid omdat belanghebbende heeft doen voorkomen dat zijn woonplaats in het buitenland was gelegen, waarbij de rechtbank aannemelijk acht dat dit tot doel had om de heffing van belastingen in Nederland te frustreren. Van een pleitbaar standpunt zoals belanghebbende verdedigt is geen sprake. De vergrijpboeten van 75% zijn dan ook terecht opgelegd. In dit geval leidt dit tot de volgende boetebedragen:
2009
2010
2012
2013
IB/PVV
5.841
7.182
9.477
2.759
Zvw
1.067
OB
3.839
7.158
9.643
6.225
4.17.5.
Met betrekking tot de vraag of de boeten passend en geboden zijn, past de rechtbank geen aftrek toe in verband met de omstandigheid dat omkering van de bewijslast is toegepast bij het vaststellen van de verschuldigde IB/PVV dan wel inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over de jaren 2011 tot en met 2013. Door per post te bekijken of en in hoeverre de bijtelling bij het inkomen aannemelijk dan wel redelijk is, is de kans dat de inkomenscorrecties aanzienlijk te hoog zijn laag. De rechtbank is daarom van oordeel dat de resterende boeten wegens die omkering van de bewijslast niet te hoog zijn. Gelet op de hoogte van de belastingbedragen en boeten die belanghebbende over de onderhavige jaren in totaal verschuldigd is, acht de rechtbank het passend en geboden de boeten te matigen met 5%.
Dit resulteert in de volgende vergrijpboeten:
2009
2010
2012
2013
IB/PVV
5.548
6.822
9.003
2.621
Zvw
1.013
OB
3.647
6.8
9.16
5.913
4.17.6.
Belanghebbende is van het voornemen tot het opleggen van vergrijpboeten in kennis gesteld in het in 2.6 genoemde rapport van 10 december 2014. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 12 juli 2019, zodat de redelijke termijn van twee jaren is overschreden met twee jaren en 7 maanden. De rechtbank ziet echter reden om een deel van de overschrijding, te weten elf maanden, aan belanghebbende toe te rekenen omdat het hoorgesprek op 7 februari 2017 heeft plaatsgevonden, terwijl de inspecteur belanghebbende al had uitgenodigd om daarvoor een afspraak te maken in zijn brief van 18 mei 2015. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de zaken niet ingewikkeld zijn, maar wel bewerkelijk. Aldus is de redelijke termijn overschreden met één jaar en acht maanden. Gelet hierop zal de rechtbank de boeten verder verminderen met 20% resulterend in de volgende bedragen.
2009
2010
2012
2013
IB/PVV
4.438
5.457
7.202
2.096
Zvw
810
OB
2.917
5.44
7.328
4.73
Immateriële schade
4.18.1.
Belanghebbende heeft gevraagd om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat in alle zaken wordt gevraagd om één keer vergoeding en dat voor de beroepsfase – gezien de zeer geringe overschrijding van de termijn – geen vergoeding wordt gevraagd.
4.18.2.
De eerste bezwaarschriften zijn door de inspecteur ontvangen op 31 december 2014. De inspecteur heeft uitspraken op deze bezwaren gedaan op 27 september 2017 en dus na afgerond 33 maanden. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspaken van de inspecteur 27 maanden langer geduurd dan de 6 maanden die als regel redelijk wordt geacht voor de bezwaarprocedure. Daarvan zal de rechtbank – overeenkomstig hetgeen is overwogen in 4.17.6 – 11 maanden toerekenen aan belanghebbende. In verband met de resterende 16 maanden zal de rechtbank de inspecteur veroordelen tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500.
Conclusie
4.19.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2.
Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken met zaaknummers 17/7209 tot en met 17/7215, 18/149, 18/151, 18/152 en 19/1681, in totaal 11 zaken dus, samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Deze zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn.
5.3.
De proceskosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.298 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 254 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, maal 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor van 1).
5.4.
De rechtbank merkt op dat in de bezwaarfase met betrekking tot de naheffingsaanslagen OB een kostenvergoeding is toegekend van € 488 (zie 1.2.2). Indien dit bedrag al aan belanghebbende is uitbetaald, komt het in mindering op de (nog) door de inspecteur te betalen proceskosten.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag IB/PVV 2011, de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2011 en de daarbij afgegeven rente- en boetebeschikkingen;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.646 en vermindert de aanlag Zvw 2009 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 29.646 en vermindert de daarbij afgegeven beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.047 en vermindert de daarbij afgegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2012 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.115 en vermindert de daarbij afgegeven beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.869 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 400 en vermindert de daarbij afgegeven beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de naheffingsaanslag OB 2009 tot € 5.120, vermindert de naheffingsaanslag OB 2010/2011 tot € 9.545, vermindert de naheffingsaanslag OB 2012/2013 tot € 21.158 en vermindert de daarbij afgegeven rentebeschikkingen dienovereenkomstig;
  • vermindert de boeten IB/PVV 2009 tot € € 4.438, IB/PVV 2010 tot € 5.457, IB/PVV 2012 tot € 7.202, IB/PVV 2013 tot € 2.096, de boete Zvw 2009 tot € 810 en de boeten OB 2009 tot € 2.917, OB 2010/2011 tot 5.440 en OB 2012/2013 tot € 12.058;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.298;
- gelast dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde bedragen aan griffierecht van € 46 en € 170 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2019 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Aangezien de voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen is die ondertekend door mr. C.A.F.M. Stassen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.