ECLI:NL:RBZWB:2019:1601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
02-820064-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van internetoplichting, diefstal met geweld en fietsendiefstal door een minderjarige

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan internetoplichting, diefstal met geweld en fietsendiefstal. De rechtbank heeft eerst het preliminair verweer van de verdachte tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie afgewezen, waarna de inhoudelijke behandeling van de zaak volgde. De verdachte heeft in de periode van 15 november 2016 tot en met 17 november 2017 verschillende oplichtingsfeiten gepleegd, waarbij hij zich voordeed als bonafide verkoper op internet. Hij heeft onder andere geldbedragen van slachtoffers weten te verkrijgen door valse advertenties te plaatsen voor goederen die hij niet daadwerkelijk kon leveren. Daarnaast heeft de verdachte samen met medeverdachten een gewelddadige diefstal gepleegd, waarbij hij slachtoffers heeft bedreigd met een schroevendraaier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van een fiets, die samen met medeverdachten is gepleegd. Gezien het grote tijdsverloop in de zaak, waarbij de redelijke termijn in jeugdzaken is overschreden, heeft de rechtbank besloten tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist. De verdachte is veroordeeld tot 1 dag jeugddetentie en een werkstraf van 60 uur, met aftrek van het voorarrest. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820064-17
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2019
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 2 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 november 2016
tot en met 31 december 2016 te Vlissingen, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
nader te noemen personen heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
telkens een hoeveelheid geld, door zich als bonafide verkoper met
gebruikmaking van een valse identiteit voor te doen en (een) advertentie(s) op
marktplaats, althans het internet, te plaatsen met daarin te koop één of meer
goederen, te weten:
- in of omstreeks de periode van 15 november 2016 tot en met 17 november 2017
[naam 1] heeft bewogen tot afgifte van 25 euro, door het aanbieden van een
Armani Tas, en/of
- op of omstreeks 6 december 2016 [naam 2] heeft/hebben bewogen tot
afgifte van 125 euro door het aanbieden van jas, en/of
- op of omstreeks 23 december 2016 [naam 3] heeft bewogen tot afgifte van
285 euro door het aanbieden van (illegaal) vuurwerk, en/of
- in of omstreeks de periode van 27 november 2016 tot en met 25 december 2016
[naam 4] heeft/hebben bewogen tot afgifte van 50 euro door het aanbieden
van (illegaal) vuurwerk;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
50 euro, althans een hoeveelheid geld, en een portemonnee, in elk geval enige
goederen,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam 5] , in elk
eval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam 5] en [naam 6] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) onverhoeds de portemonnee van die [naam 5] heeft/hebben
afgepakt en/of die [naam 5] en [naam 6] (een) schroevendraaier(s)
heeft/hebben getoond en /of daarbij (dreigend) de woorden heeft/hebben
toegevoegd:"je kan beter loslaten." en/of "Loslaten." en/of "Niet naar de
politie gaan.";
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2017 tot en met 10 januari 2017
te Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld
[naam 5] en [naam 6] heeft gedwongen tot de afgifte van
50 euro, althans een hoeveelheid geld, en een portemonnee, in elk
geval van enige goederen,
geheel of ten dele toebehorende aan die [naam 5] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s) die [naam 5] en [naam 6] (een) schroevendraaier(s)
heeft/hebben getoond en/of daarbij dreigend de woorden heeft/hebben
toegevoegd "je kan beter loslaten." en/of "Loslaten." en/of "Niet naar de
politie gaan.";
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode 6 januari 2017 tot en met 7 januari 2017 te
Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen
een fiets, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
fiets onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de onder feit 1 genoemde oplichtingsfeiten heeft gepleegd en baseert zich hierbij op de aangiftes, de verklaring van verdachte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), de in het procesdossier aanwezige WhatsApp berichten en/of Instagramgesprekken tussen verdachte en de kopers en het rekeningoverzicht van de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte handelde onder een valse naam en onderhield de contacten met de kopers. Medeverdachte [medeverdachte 1] stelde zijn bankrekeningnummer ter beschikking aan verdachte, waarop de kopers de geldbedragen stortten. Deze geldbedragen werden vervolgens door medeverdachte [medeverdachte 1] van zijn rekening opgenomen en tussen hem en verdachte verdeeld.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de onder feit 2 primair ten laste gelegde diefstal met geweld heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van verdachte en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ).
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de onder feit 3 ten laste gelegde fietsendiefstal met verbreking heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Er is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten bij de diefstal van de fiets, waaraan verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het oplichtingsfeit gepleegd in de periode van 15 november 2016 tot en met 17 november 2016 en het oplichtingsfeit gepleegd op of omstreeks 6 december 2016. Verdachte bekent beide oplichtingsfeiten te hebben gepleegd. Voor zover verdachte ten aanzien van het oplichtingsfeit gepleegd in de periode van 15 november 2016 tot en met 17 november 2016 medeplegen van oplichting ten laste is gelegd verzoekt de verdediging verdachte hiervan vrij te spreken aangezien verdachte dit feit alleen heeft gepleegd. Er bestaat volgens de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het oplichtingsfeit gepleegd op of omstreeks 23 december 2016 en het oplichtingsfeit gepleegd in de periode van 27 november 2016 tot en met 25 december 2016. Verdachte ontkent bij deze oplichtingsfeiten betrokken te zijn geweest en stelt daarbij dat het hem niet is gelukt om door het aanbieden van (illegaal) vuurwerk mensen op te lichten. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte van deze oplichtingsfeiten vrij te spreken.
Feit 2
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit kan komen. Verdachte bekent dit feit samen met anderen te hebben gepleegd. Wel stelt verdachte dat hij enkel aangever [naam 5] met geweld heeft bedreigd, en niet getuige
[naam 6] . De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte hiervan vrij te spreken.
Feit 3
De verdediging is van mening dat niet tot een bewezenverklaring van dit feit kan worden gekomen omdat hiervoor onvoldoende overtuigend bewijs bestaat. Verdachte is aanwezig geweest toen medeverdachte [medeverdachte 1] vlakbij het ziekenhuis een fiets heeft gepakt en deze fiets ergens anders heeft gezet. Hij is echter, in tegenstelling tot medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , niet betrokken geweest bij het stelen van die fiets, toen het slot van deze fiets een dag later werd opengeknipt . De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Oplichting gepleegd in de periode van 15 november 2016 tot en met 17 november 2016
(vermeld als zaaknummer 6 in het eindproces-verbaal van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant)
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan - voor zover het de tenlastegelegde oplichting betreft - geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna; Sv). De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is gelet op:
- de aangifte van [naam 1] [1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [2] en tijdens de zitting van
2 april 2019 [3] .
Daarbij overweegt de rechtbank dat het procesdossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte dit feit samen en in vereniging met een of meer anderen, dus als medepleger, heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken.
Oplichting gepleegd op of omstreeks 6 december 2016
(vermeld als zaaknummer 7 in het eindproces-verbaal van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant)
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv. De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is gelet op:
- de aangifte van [naam 2] [4] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [5] en tijdens de zitting van
2 april 2019 [6] .
Oplichting gepleegd op of omstreeks 23 december 2016
(vermeld als zaaknummer 8 in het eindproces-verbaal van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit oplichtingsfeit heeft gepleegd. Weliswaar blijkt uit het dossier dat verdachte en aangever [naam 3] (hierna: [naam 3] ) via WhatsAppberichten contact met elkaar hebben gehad, maar het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat verdachte zich hier schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Zowel het mobiele nummer als het bankrekeningnummer waarvan volgens [naam 3] bij de oplichting gebruik is gemaakt zijn niet herleidbaar tot verdachte. De rechtbank zal verdachte van dit oplichtingsfeit dan ook vrijspreken.
Oplichting gepleegd in de periode van 27 november 2016 tot en met 25 december 2016
(vermeld als zaaknummer 9 in het eindproces-verbaal van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant)
Op 3 januari 2017 doet [naam 4] aangifte van oplichting via internet. Aangever heeft op 27 november 2016 een volgverzoek geaccepteerd van de Instagrampagina vuurwerkregiozuid. Ongeveer twee weken voor kerstmis begon de persoon achter deze Instagram-pagina reclames te maken voor vuurwerk, welk vuurwerk hij ook stelde te verkopen. Op
25 december 2016 heeft aangever een persoonlijk bericht gestuurd naar de eigenaar van de Instagrampagina, waarin hij heeft gevraagd hoeveel inch de shells zijn en hoeveel zij per stuk kosten. Hierna hebben hij en deze persoon diverse keren berichten naar elkaar gestuurd over het vuurwerk, waarna aangever op een gegeven moment heeft aangegeven dat hij shells wilde kopen voor € 50,-. Aan hem is toen het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] gegeven waarop aangever meteen € 50,- heeft gestort. Toen deze persoon aangaf niets op zijn rekening te zien staan, heeft aangever hem laten weten contact op te nemen met de bank. Hierna heeft aangever niets meer van deze persoon vernomen [7] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte mensen wilde oplichten en dat verdachte hiervoor zijn bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] vier of vijf maal heeft gebruikt. Het geld dat verdachte via deze oplichtingen heeft verkregen nam [medeverdachte 1] in zijn geheel op, waarbij hij 70% aan verdachte gaf en 30% zelf hield [8] . Hij heeft op zijn bankrekening een keer iets van € 60,- bijgeschreven gekregen, waarbij [medeverdachte 1] zag dat het over vuurwerk ging [9] .
Verbalisant [naam 7] heeft op 30 mei 2017 kennis genomen van de transactiegegevens van bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] die op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] staat. Deze gegevens strekken zich uit over de periode van 13 april 2016 tot en met 3 april 2017. [naam 7] heeft op basis van deze gegevens vastgesteld dat op voormeld rekeningnummer op 27 december 2016 een bedrag van € 50,- is bijgeschreven afkomstig van rekeningnummer [rekeningnummer 3] . Dit rekeningnummer staat op naam van [naam 4] . Als omschrijving is bij deze transactie vermeld “2x3 inch 2x4 inch shell” [10] .
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij via Instagram heeft geprobeerd illegaal vuurwerk te verkopen om mensen op te lichten. Mensen vroegen daarnaar en hij ging daar op in, terwijl hij het vuurwerk niet in zijn bezit had [11] . Hij heeft het vuurwerk op internet gezocht, waarbij de afbeeldingen van internet kwamen [12] . Verdachte probeerde het vuurwerk te verkopen. Daarbij heeft hij de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 1] gebruikt, die zijn bankrekeningnummer aan hem gaf [13] .
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich bezig heeft gehouden met het account van de Instagrampagina vuurwerkregiozuid en dat het zou kunnen dat hij via deze Instagrampagina contact met mensen heeft gehad over de verkoop van vuurwerk [14] .
De rechtbank zal voor een bewezenverklaring van dit ten laste gelegde oplichtingsfeit moeten vaststellen of verdachte gebruik heeft gemaakt van één of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) genoemde oplichtingsmiddelen. Bij de oplichtingsmiddelen ‘het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid’ gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de persoon van de verdachte wat betreft zijn naam of hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen om daar misbruik van te maken. De Hoge Raad heeft een aantal arresten gewezen betreffende zogenaamde ‘internetoplichtingen’. Uit de arresten van de Hoge Raad van 11 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3144) en 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2889) volgt dat wanneer de door verdachte aangenomen valse hoedanigheid niet alleen bestaat uit het zich op internet in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper, maar tevens uit het als verkoper verstrekken van onbruikbare contactgegevens aan zijn wederpartij, de gedragingen van de verdachte kunnen worden aanmerkt als oplichting in de zin van artikel 326 Sr.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte via Instagram reclames van vuurwerk heeft geplaatst en hierdoor actief heeft gezocht naar personen die dit vuurwerk wilden kopen. Toen verdachte door aangever werd benaderd, deed hij zich voor als een bonafide verkoper. Daarbij noemde verdachte niet zijn naam. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte dit deed om ontdekking te voorkomen. Om betrouwbaar over te komen plaatste hij afbeeldingen van de aangeboden goederen, over welke goederen hij niet daadwerkelijk de beschikking heeft gehad. De verdachte heeft via Instagramgesprekken gecommuniceerd met de potentiële koper om tot overeenstemming te komen over de prijs die zou moeten worden betaald voor het door de verdachte te leveren vuurwerk. Het bedrag dat de koper heeft overgemaakt, werd gestort op de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarmee trachtte verdachte te voorkomen dat hij traceerbaar zou zijn en het gestorte geldbedrag aan zijn naam gekoppeld kon worden. Op het moment dat de koper verdachte via Instagram probeerde te bereiken in verband met de uitgebleven levering, was verdachte niet meer bereikbaar.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen van verdachte, waarbij hij een valse hoedanigheid heeft aangenomen door zich als bonafide verkoper voor te doen en daarbij gebruik te maken van een bankrekening op naam van een ander, kunnen worden aangemerkt als oplichting in de zin van artikel 326 Sr.
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde oplichtingsfeit gepleegd in de periode van 27 november 2016 tot en met 25 december 2016 heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze, waarbij de rechtbank bewezen verklaart dat verdachte dit feit samen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gepleegd.
Feit 2 primair
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv. De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen is gelet op:
- de aangifte van [naam 5] [15] ;
- de verklaring van getuige [naam 6] [16] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [17] en tijdens de zitting van
2 april 2019 [18] .
De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat bij dit feit een bedrag van € 50,- is buitgemaakt. Voorts overweegt de rechtbank dat zij op basis van de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en de verklaring van getuige [naam 6] wettig en overtuigend bewezen verklaard acht dat verdachte zowel aangever [naam 5] als getuige [naam 6] met een schroevendraaier heeft bedreigd op het moment dat hij de portemonnee van aangever
[naam 5] afpakte. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verdachte vrij te spreken van bedreiging met geweld richting getuige [naam 6] zoals verzocht door de verdediging.
Feit 3
De telefoon van verdachte is door de politie in beslag genomen en uitgelezen. Uit de aangetroffen WhatsAppberichten op deze telefoon is gebleken dat verdachte onder andere contact had met een persoon genaamd “ [medeverdachte 1] ”, die gebruik maakte van het mobiele nummer [telefoonnummer 1] [19] . Tegenover de politie heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat zijn telefoonnummer [telefoonnummer 1] is en dat hij dit telefoonnummer sinds ongeveer een half jaar gebruikt [20] .
Uit onderzoek naar de WhatsApp berichten op de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode van 6 januari 2017 tot en met 10 januari 2017 meerdere berichten naar elkaar hebben verstuurd [21] .
Op 8 januari 2017 om 19:47 uur stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] naar verdachte de berichten ‘naast ziekenhuis’, ‘heb je studentenhuizen’, ‘kanker veel bikeys daar’. Om 19:48 uur antwoordt verdachte met ‘ja maar we heb tang nodig’, ‘ik ga morgen eentje fixen’. Om 19:52 uur stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] naar verdachte de berichten ‘ik denk dat ik nu gwn kijken’, ‘of er eentje open zit’, ‘sws wel’. Verdachte antwoordt om 19:52 uur ‘moet ik joinen’, waarop medeverdachte [medeverdachte 1] om 19:53 uur aan verdachte bericht ‘kom’, 8u’, 8:10’. Daarop antwoordt verdachte om 19:53 uur ‘ik ben 8u achtertuin’ [22] . Op 9 januari 2017 om 12:11 uur stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] aan verdachte de berichten ‘eey die bikey gaat niet open’, ‘hoe heb je geknipt’, waarop verdachte om 12:20 uur antwoordt ‘met tang’,
‘hele tijd zelfde punt knippen’ [23] . Om 19:45 uur op 9 januari 2017 stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] aan verdachte de berichten ‘kheb die bikey noeug mijne is afgetrapt’, ‘hij is helenaal kapot’, waarop verdachte om 19:53 uur antwoordt ‘slijp hem thuis’. Daarop stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] om 19:53 uur het bericht ‘khb geen slijptol’, waarop verdachte vervolgens antwoordt ‘ewaja fix dan tang van iemand’. [medeverdachte 1] bericht daarop om 19:58 uur ‘ [medeverdachte 2] heeft’ [24] . Op 10 januari 2017 om 19:20 uur stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] verdachte de berichten ‘Heb die fiets geglitcht net met [medeverdachte 2] ’, ‘ben net terug’, waarop verdachte om 19:21 uur antwoordt ‘sterk’ [25] .
Tegenover de politie heeft verdachte over dit feit verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] een fiets nodig had. Zij hadden afgesproken en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de fiets vlakbij het ziekenhuis gepakt en meegenomen in de brandgang vlakbij zijn huis. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waren daar bij [26] . Medeverdachte [medeverdachte 1] is later met medeverdachte [medeverdachte 2] teruggegaan naar de fiets in de brandgang. Daarna gebruikte medeverdachte [medeverdachte 1] de fiets.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een fiets nodig had. Hij is met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] naar een fiets gaan kijken bij het ziekenhuis. Daar stond aan de Duijvendrechtstraat te Vlissingen een fiets, maar ze hadden heel slecht gereedschap bij zich. Verdachte had een tang bij zich om spijkers eruit te halen en dat werkte niet. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de fiets toen verplaatst naar de parkeerplaats achter het ziekenhuis, waarna hij de fiets heeft verplaatst naar de brandgang [27] . De volgende dag is medeverdachte [medeverdachte 1] samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , die een tang mee had, terug naar de fiets gegaan om het slot door te knippen en mee te nemen. Het duurde ongeveer 2 tot 5 minuten voordat het slot kapot was.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij buiten op straat was toen hij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] tegen kwam. Zij gingen naar het ziekenhuis. Medeverdachte [medeverdachte 1] vertelde dat hij een fiets nodig had. Bij het ziekenhuis zag medeverdachte [medeverdachte 1] een fiets, die hij heeft verplaatst achter het ziekenhuis en heeft neergelegd in de brandgang [28] . De volgende dag is hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] teruggegaan naar de fiets en heeft hij medeverdachte [medeverdachte 1] de tang gegeven. Hij heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] met de tang geknipt aan het slot van de fiets. Nadat het slot was doorgeknipt heeft medeverdachte [medeverdachte 1] de fiets in zijn tuin gelegd.
Hoewel verdachte ontkent een aandeel te hebben gehad in de ten laste gelegde fietsendiefstal, is de rechtbank op basis van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dit feit. Verdachte is, zoals blijkt uit de WhatsAppberichten, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het ziekenhuis gegaan met het vooropgezette plan om een fiets voor medeverdachte [medeverdachte 1] te stelen. Nadat zij een geschikte fiets hadden gevonden heeft verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geprobeerd het slot van de fiets door te knippen. Dat lukte op dat moment niet met de tang die verdachte bij zich had. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte 1] de fiets, in aanwezigheid van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , verplaatst naar de parkeerplaats van het ziekenhuis en daarna naar de brandgang. Dit met als doel om het slot van deze fiets op een later tijdstip alsnog met het juiste gereedschap door te knippen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit van een voldoende en nauwe bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om van medeplegen te kunnen spreken. Dat verdachte niet aanwezig was op het (latere) tijdstip waarop medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het slot van de fiets alsnog met succes hebben verbroken, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit namelijk niet meer bijgedragen aan de diefstal van de betreffende fiets. Er was al sprake van een voltooide diefstal op het moment dat, nadat vergeefs was geprobeerd het slot met de tang van verdachte door te knippen, de (afgesloten) fiets door medeverdachte [medeverdachte 1] , in het bijzijn van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , werd weggenomen van de plaats waar deze was gestald. Op dat moment was de fiets door verdachte en medeverdachten immers uit de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen een fiets heeft gestolen. Verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verbreking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 15 november 2016
tot en met 31 december 2016 te Vlissingen
, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,(zaaknrs. 7 en 9)en
/althansalleen
(zaaknr. 6),
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid
en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
nader te noemen personen heeft bewogen tot de afgifte van
enig goed, te weten
telkenseen hoeveelheid geld, door zich als bonafide verkoper met
gebruikmaking van een valse identiteit voor te doen en
(een)advertentie
(s
)op
marktplaats, althanshet internet, te plaatsen met daarin te koop één of meer
goederen, te weten:
- in
of omstreeksde periode van 15 november 2016 tot en met 17 november 201
6
[naam 1] heeft bewogen tot afgifte van 25 euro, door het aanbieden van een
Armani Tas
(zaaknr.6), en
/of
- op
of omstreeks6 december 2016 [naam 2] heeft
/hebbenbewogen tot
afgifte van 125 euro door het aanbieden van
eenjas
(zaaknr. 7), en
/of
- op of omstreeks 23 december 2016 [naam 3] heeft bewogen tot afgifte van
285 euro door het aanbieden van (illegaal) vuurwerk, en/of
- in
of omstreeksde periode van 27 november 2016 tot en met 25 december 2016
[naam 4] heeft
/hebbenbewogen tot afgifte van 50 euro door het aanbieden
van (illegaal) vuurwerk
(zaaknr. 9);.
2. primair:
hijop
of omstreeks10 januari 2017 te Vlissingen
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
50 euro
, althans een hoeveelheid geld,en een portemonnee,
in elk geval enige
goederen,
geheel of ten deletoebehorende aan [naam 5]
, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders,
welke diefstal werd
voorafgegaan,vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam 5] en [naam 6] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden,gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s)onverhoeds de portemonnee van die [naam 5] heeft
/hebben
afgepakt en
/ofdie [naam 5] en [naam 6]
(een
)schroevendraaier
(s)
heeft
/hebbengetoond en
/ofdaarbij
(dreigend
) de woordenheeft
/hebben
toegevoegd:
"je kan beter loslaten." en/of"Loslaten."
en/of "Niet naar de
politie gaan.";
3.
hijin
of omstreeksde periode 6 januari 2017 tot en met 7 januari 2017 te
Vlissingen
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen
een fiets
, in elk geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en
/ofzijn mededaders
,.
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
fiets onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
verbreking;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten, middels cursief, in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 140 uur, te vervangen door 70 dagen jeugddetentie wanneer hij de werkstraf niet, of niet goed, zou verrichten, met aftrek van het voorarrest. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de tijd die is verstreken tussen het plegen van de ten laste gelegde feiten en de behandeling van de zaak ter zitting. Ook heeft de officier van justitie meegewogen dat het al langere tijd goed gaat met verdachte. Na het plegen van de ten laste gelegde feiten is verdachte niet opnieuw in aanraking gekomen met de politie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank rekening houdt met de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat de feiten erg gedateerd zijn. De behandeling van deze zaak ter zitting heeft erg lang op zich laten wachten, waarbij sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Mede gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht ontbreekt het causale verband tussen de feiten en een op te leggen straf thans volledig. De verdediging verzoekt daarom om op grond van artikel 9a Sr geen straf op te leggen. Mocht de rechtbank dit artikel niet toepassen, dan verzoekt de verdediging de rechtbank om aan verdachte een taakstraf op te leggen die gelijk staat aan het door verdachte ondergane voorarrest. Verdachte verkeert al sinds maart 2017 in geschorste hechtenis. Verdachte heeft in de afgelopen twee jaar laten zien dat hij alles goed oppakt. Hij heeft zijn leven op de rails en er zijn geen nieuwe verdenkingen bijgekomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich drie maal schuldig gemaakt aan internetoplichting, waarbij hij met betrekking tot twee oplichtingsfeiten gebruik heeft gemaakt van de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 1] met diens instemming en medeweten. In goed vertrouwen hebben de aangevers geldbedragen overgemaakt op de bankrekening van verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte 1] , in de veronderstelling dat de goederen zouden worden opgestuurd. Verdachte liet hen in de waan. Er zijn geen gekochte en betaalde goederen geleverd en dit is ook nooit de intentie van verdachte geweest. Verdachte heeft hierdoor drie personen gedupeerd en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het algemeen nodig is om dienstverlening via internet mogelijk te maken en van het vertrouwen van aangevers in het bijzonder. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Verdachte heeft via Instagram een afspraak met aangever [naam 5] gemaakt voor de verkoop van vals geld. Verdachte had echter niet het voornemen om vals geld aan [naam 5] te verkopen. Integendeel, verdachte heeft deze afspraak enkel en alleen gemaakt met de bedoeling om [naam 5] van zijn geld te beroven. Hij heeft hierin medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken, die hem hebben vergezeld en bijgestaan bij de diefstal op basis van een vooropgezet plan. Het geldbedrag dat bij de diefstal buit zou worden gemaakt zou onder hun drieën worden verdeeld. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben daarbij niet geschuwd om [naam 5] en getuige [naam 6] bij de beroving te bedreigen met geweld, onder meer door aan hen een schroevendraaier te tonen. Ook dit feit, en in het bijzonder het geweldselement, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Het is algemeen bekend dat een feit als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder veroorzaken. Verdachte heeft blijkbaar alleen oog gehad voor zijn eigen belang en is daarbij volledig voorbijgegaan aan de kwalijke gevolgen van zijn sluwe en berekenende handelwijze.
Ook heeft verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan een diefstal van een fiets. Medeverdachte [medeverdachte 1] had een fiets nodig en verdachte en medeverdachten hebben hem geholpen bij het stelen van een fiets. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Dit feit neemt de rechtbank verdachte eveneens kwalijk.
De persoon van verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft en dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is hieruit naar voren gekomen dat verdacht op 15 augustus 2017 door de kantonrechter is veroordeeld tot een geldboete. De rechtbank zal met het oog op artikel 63 Sr rekening houden met deze veroordeling bij de op te leggen straf.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 8 maart 2019 en de toelichting hierop ter zitting. De Raad heeft aangegeven dat verdachte op alle leefgebieden naar behoren lijkt te functioneren. Van een gebrekkig ontwikkeld geweten lijkt bij verdachte geen sprake te zijn, met name gelet op de verantwoordelijkheid die verdachte ter zitting voor de door hem gepleegde feiten heeft genomen. Gelet hierop ziet de Raad geen meerwaarde in het nog langer inzetten van begeleiding door de jeugdreclassering. De Raad adviseert om bij een bewezenverklaring aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Tevens houdt de rechtbank rekening met hetgeen namens de jeugdreclassering ter zitting naar voren is gebracht. De jeugdreclassering heeft aangegeven dat verdachte inmiddels twee jaar in schorsing van de voorlopige hechtenis loopt en zijn afspraken goed nakomt. Het gaat goed met verdachte en alle leefgebieden zijn positief ingevuld. Verdachte heeft vanaf het begin aangegeven spijt te hebben van de feiten die hij heeft gepleegd. Gelet op deze omstandigheden acht de jeugdreclassering verdere begeleiding van verdachte door de jeugdreclassering niet nodig.
De op te leggen straf
De ernst en aard van de feiten rechtvaardigen, mede gelet op de oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen, in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie. In deze zaak is echter, zonder duidelijke reden en zonder dat hiervoor een verwijt kan worden gemaakt aan verdachte, sprake van een langdurig tijdsverloop tussen de aanvang van de redelijke termijn op 13 januari 2017, zijnde de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld, en de berechting op 2 april 2019. Deze termijn van 27 maanden is een forse overschrijding het beleidsuitgangspunt van het Openbaar Ministerie, bekend als de Kalsbeek-norm, inhoudend dat jeugdstrafzaken in eerste aanleg dienen te worden voltooid binnen 6 maanden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2465 r.o. 3.4.) ten aanzien van de totale afhandeling van jeugdstrafzaken in beide feitelijke instanties een redelijke termijn vastgesteld van 16 maanden. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat een zo mogelijk voortvarender afhandeling onmiskenbaar gewenst is.
Deze redelijke termijn in jeugdzaken van 16 maanden is in de onderhavige zaak reeds in eerste aanleg met 11 maanden overschreden. Dit staat haaks op het uitgangspunt om in jeugdstrafzaken een pedagogisch verantwoorde afdoening van de strafzaak te realiseren. Een periode van 27 maanden is in de onderhavige zaken voor een jeugdige zoals verdachte een dusdanig lange termijn dat het pedagogisch effect van een straf gering moet worden geacht. Bovendien is dit, zeker voor een jeugdige, een (te) lange periode om in onzekerheid te verkeren over de afdoening van de zaak. De rechtbank weegt mee dat het leven van verdachte sindsdien een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij niet meer met de politie in aanraking is gekomen. De rechtbank acht een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, zoals bepleit door de raadsvrouw van verdachte, gelet op het aantal en de aard en ernst van de feiten en gelet op het advies van de Raad, niet passend. Zij komt gelet op het voorgaande wel tot een fors lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist. Zij acht het niet langer opportuun om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, voor zover die uitgaat boven de in verband met de toepasselijkheid van artikel 77ma Sr noodzakelijke, minimale jeugddetentie van één dag. Ook de door de officier gevorderde werkstraf acht de rechtbank gelet op het voorgaande te hoog.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen zal de rechtbank aan verdachte opleggen
1 dag jeugddetentie met aftrek van een deel van het voorarrest, te weten 1 dag. Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 60 uur met aftrek van het resterende deel dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 14 dagen, geboden omdat zij het van belang acht dat verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te moeten besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte zich op alle leefgebieden goed lijkt te ontwikkelen ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van deze werkstraf voorwaardelijk op te leggen.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 50,- voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen-verklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde is voldoende onderbouwd, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Feit 2
De benadeelde partij [naam 5] vordert een schadevergoeding van € 386,10 voor feit 2 primair.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 86,10 (bestaande uit het weggenomen geldbedrag van € 50,- en de kosten van in totaal € 36,10 voor de aanschaf van een nieuwe bankpas en identiteitskaart) ter zake van materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit. Verdachte is aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende onderbouwd en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat het gevorderde bedrag schade betreft als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Feiten 1 en 2
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarbij zal echter geen vervangende jeugddetentie worden bepaald of opgelegd. Op deze wijze zal de Staat zorgdragen voor uitkering en inning van de toe te wijzen bedragen zonder de mogelijkheid dat verdachte vervangende jeugddetentie krijgt wanneer de bedragen niet op hem verhaald zouden kunnen worden.
De rechtbank zal, anders dan de verdediging heeft verzocht, bepalen dat verdachte hoofdelijk verbonden is tot betaling van de schadevergoeding. Verdachte is ten aanzien van feit 1 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] en ten aanzien van feit 2 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor de schade aansprakelijk. De toegekende vorderingen benadeelde partij zullen derhalve hoofdelijk worden toegewezen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg, 310, 311, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde oplichtingsfeit, vermeld onder het derde gedachtestreepje;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:(medeplegen van) oplichting (meermalen gepleegd);
feit 2, primair:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3:diefstal door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 1 dag;
- bepaalt dat van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht 1 dag in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangendejeugddetentie zal worden toegepast van
30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht voor het overige, te weten 14 dagen, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van € 50,- ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 5] van € 86,10 ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen:
- benadeelde partij [naam 4] (feit 1), € 50,-, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 25 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
- benadeelde partij [naam 5] (feit 2 primair), € 86,10,
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
1 mobiele telefoon, kleur zwart, merk Blackberry, met goednummer G1679968,
1 mobiele telefoon, kleur wit, merk Samsung, met goednummer G1679980,
1 mobiele telefoon, kleur wit, merk Apple Iphone, met goednummer G1679991,
1 computertoebehoren, kleur blauw, merk Action USB-stick, met goednummer G1680002,
1 telefoonkaart, kleur wit, merk Samsung Sd kaart, met goednummer G1680024,
1 telefoonkaart, kleur oranje, merk Samsung 32evo, met goednummer G1680036,
1 telefoonkaart, kleur wit, merk Lycamobile simkaart, met goednummer G1680045,
1 telefoonkaart, kleur roze, merk T-Mobile simkaart, met goednummer G1680049,
1 mobiele telefoon, kleur wit, merk Samsung Galaxy S5, met goednummer G1660929;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. J. Duinhof, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N.J.C. van Spronssen en mr. J. de Graaf, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. Y.E.M. Aarts-Snatersen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
16 april 2019.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 170626.1700.0394.AMB van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 880.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 608.
3.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 2 april 2019.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , pagina’s 85 tot en met 88.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina’s 608 en 609.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 2 april 2019.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , pagina 118.
8.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , pag. 804 en 805.
9.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , pag. 803.
10.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlage 1, pagina’s 709 en 711.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 607.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 611.
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 607.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 2 april 2019.
15.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , pagina’s 132 tot en met 134.
16.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] , pagina’s 140 en 141.
17.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina’s 624 tot en met 626.
18.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 2 april 2019.
19.Het proces-verbaal van verdenkingen van medeverdachte [medeverdachte 1] , pagina 632.
20.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , pagina 802.
21.Het proces-verbaal van verdenkingen van medeverdachte [medeverdachte 1] , pagina 635.
22.Het geschrift, te weten het extraction report, pagina’s 682 en 683.
23.Het geschrift, te weten het extraction report, pagina 684.
24.Het geschrift, te weten het extraction report, pagina 686.
25.Het geschrift, te weten het extraction report, pagina’s 687 en 688.
26.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 628.
27.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , pagina 815.
28.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , pagina 865 en 866.