Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de door haar betaalde Bpm bij de registratie van een Honda CR-V, waarbij zij stelde dat de methode voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde in strijd was met het Unierecht. De rechtbank oordeelde dat de eis om uit te gaan van de gemiddelde waarde van drie referentiemotorrijtuigen, wanneer er geen identiek referentievoertuig is, een redelijke benadering is en niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de argumenten van de belanghebbende af, waarbij zij concludeerde dat de inspecteur terecht geen kostenvergoeding had toegekend en dat het griffierecht niet buitensporig was. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep niet was overschreden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.