Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2019 uitspraak gedaan over de beëindiging van het eigenrisicodragerschap voor de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) van belanghebbende, die per 1 januari 2017 is ingegaan. De inspecteur van de Belastingdienst had het eigenrisicodragerschap beëindigd omdat belanghebbende niet tijdig een nieuwe garantieverklaring had overgelegd. Belanghebbende had de garantieverklaring pas op 17 februari 2017 ingediend, wat volgens de rechtbank niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur geen beleidsvrijheid had om van de fatale termijn af te wijken en dat de beëindiging van het eigenrisicodragerschap terecht was. Belanghebbende had aangevoerd dat de uitspraken op bezwaar onvoldoende gemotiveerd waren, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende had gemotiveerd dat hij geen discretionaire bevoegdheid had om af te wijken van de wettelijke bepalingen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat de inspecteur de uitspraken op bezwaar niet ontoereikend had gemotiveerd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.