ECLI:NL:GHARL:2019:9449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
18/01033 en 18/01034
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging eigenrisicodragerschap WGA en tijdigheid garantieverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 oktober 2018. De zaak betreft het eigenrisicodragerschap van belanghebbende voor de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Inspecteur had op 3 februari 2017 het eigenrisicodragerschap van belanghebbende beëindigd, omdat de vereiste garantieverklaring niet tijdig was overgelegd. Belanghebbende had in december 2016 een USB-stick met garantieverklaringen ingediend, maar door een vergissing was de garantieverklaring van belanghebbende niet opgenomen. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 18 oktober 2019 zijn partijen niet verschenen. Het Hof heeft het verzoek van belanghebbende om aanhouding van de zaak afgewezen, omdat het verzoek te laat was ingediend. Het Hof oordeelde dat de feiten in deze zaak niet gelijk zijn aan die in een andere zaak die door de Hoge Raad werd behandeld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/01033 en 18/01034
uitspraakdatum: 5 november 2019
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 oktober 2018, nummers AWB 17/4299 en 17/4301, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft bij beschikkingen van 3 februari 2017 het eigenrisicodragerschap van belanghebbende voor de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna: (de) WGA), met ingang van 1 januari 2017 beëindigd (beschikkingsnummers [00000] en [00001] ).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2019. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was vanaf juli 2009 eigenrisicodrager voor de WGA.
Bij brief van 5 juli 2016 is belanghebbende door de Belastingdienst geïnformeerd dat zij, indien zij eigenrisicodrager voor de WGA wenste te blijven, ervoor diende te zorgen dat uiterlijk op 31 december 2016 een nieuwe garantieverklaring was ontvangen door de Belastingdienst.
2.2.
Met ingang van 1 januari 2017 heeft een wijziging in de Wet beperking
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (hierna: Wet BeZaVa) plaatsgevonden.
Deze wijziging houdt in dat een eigenrisicodrager WGA met ingang van 1 januari 2017 het
risico draagt voor niet alleen personeel met vast dienstverband, maar ook voor personeel met
een flexibel dienstverband.
2.3.
[A] , de verzekeraar van belanghebbende, heeft in december 2016 één USB-stick bij de Belastingdienst aangeleverd met daarop de vereiste garantieverklaringen voor 384 eigenrisicodragers WGA. Door een vergissing is van 11 entiteiten de garantieverklaring niet opgenomen, waaronder die van belanghebbende.
2.4.
[A] heeft op 11 januari 2017 een polisblad opgemaakt.
2.5.
Bij beschikking van 3 februari 2017 heeft de Inspecteur het eigenrisicodragen van
belanghebbende beëindigd.
2.6.
[A] heeft op 13 februari 2017 een garantieverklaring opgemaakt, die op 17
februari 2017 door de Belastingdienst is ontvangen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het eigenrisicodragerschap voor de WGA terecht per 1 januari 2017 is beëindigd.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 september 2019 verzocht om de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in een tweetal (gevoegde) zaken die qua feiten en juridische vraagstellingen gelijk zijn aan onderhavige zaak. Het Hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen. Afgezien van het feit dat niet bekend is wanneer de Hoge Raad in de soortgelijke zaken uitspraak zal doen en dat het ongewenst is dat doorlooptijden langer zijn dan noodzakelijk, is het uitstelverzoek meer dan drie weken na de uitnodiging voor de zitting gedaan, en dat is niet tijdig (artikel 15, lid 2 van de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2014).
Ten aanzien van het geschil
4.2.
Onder verwijzing naar uitspraak van het Hof van 15 januari 2019, nrs. 18/00906, 18/00907, 18/00908 en 18/00909, ECLI:NL:GHARL:2019:186, de conclusie van de A-G van 17 juli 2019, 19/01054, 19/01056, 19/01057 en 19/01058, ECLI:NL:PHR:2019:777, en de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 maart 2019, BRE 17/5036 en 17/5037, ECLI:NL:RBZWB:2019:1155, kan het hoger beroep niet slagen. Het Hof merkt hierbij nog op dat, anders dan belanghebbende stelt, de feiten in deze zaak niet gelijk zijn aan die in de zaak van gerechtshof Den Haag van 28 augustus 2018, nrs. 18/00504 en 18/00505, ECLI:NL:GHDHA:2018:2220, omdat dat een geval betrof van een concern met 12 vennootschappen waarvan er ten aanzien van 11 garantieverklaringen op de tijdig ingediende USB-stick waren opgeslagen.
De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen.
Slotsom
4.3.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, mr. P.C. van der Vegt en mr. M.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Willems-Ruesink als griffier.
De beslissing is op 5 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 november 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.