ECLI:NL:RBZWB:2018:6247

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
BRE 17_6828
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering wegens opbrengsten uit gokken en een gift

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2018, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk ongegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de herziening van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 juli 2016, waarbij het college had vastgesteld dat eiser een schenking van € 1.050,-- had ontvangen en daarnaast een opbrengst van € 260,-- uit online gokken. Eiser stelde dat deze middelen niet als inkomen moesten worden aangemerkt, omdat ze niet periodiek waren ontvangen. Hij voerde ook aan dat de gift vrijgelaten moest worden op grond van de Participatiewet.

De rechtbank oordeelde dat de opbrengst uit gokken gelijkgesteld kan worden aan inkomen, ook al betreft het een eenmalige ontvangst. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigt dat ook incidentele opbrengsten als inkomen kunnen worden aangemerkt, mits deze kunnen worden aangewend voor levensonderhoud. Eiser had de gokopbrengst niet gemeld, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde.

Wat betreft de gift oordeelde de rechtbank dat het college niet onredelijk had gehandeld door een deel van de gift aan te merken als inkomen, en dat de gedragslijn van het college om een gift tot eenmaal de bijstandsnorm vrij te laten, niet onredelijk was. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de formulering op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier niet als een toezegging kon worden gezien. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser had herzien en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6828

uitspraak van 25 oktober 2018 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.D.M. Klein Selle,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 september 2017 (bestreden besluit) van het college inzake de herziening van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 juli 2016.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam vertegenwoordiger eiser] (kantoorgenote van gemachtigde van eiser). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder 1] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (Rof) van juli 2016 heeft eiser aangegeven dat hij een schenking van € 1.050,-- heeft ontvangen.
Tijdens het onderzoek naar de schenking is gebleken dat eiser in juni 2016 ook een bedrag van € 260,-- heeft ontvangen uit online gokactiviteiten.
Bij besluit van 14 juni 2017 (primair besluit) heeft het college de uitkering van eiser over de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 juli 2016 herzien. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de middelen ontvangen uit gokactiviteiten niet kunnen worden aangemerkt als inkomen. Eiser heeft gesteld dat op grond van rechtspraak alleen middelen die periodiek worden ontvangen, aangemerkt worden als inkomen. Nu geen sprake is van periodiek ontvangen middelen, is er volgens eiser geen sprake van inkomen. Verder heeft eiser opgemerkt dat het beleid van de gemeente over opbrengsten uit gokken niet strookt met het beleid in andere gemeenten.
Ten aanzien van de gift heeft eiser opgemerkt dat deze moet worden vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onder m, van de Participatiewet. Uit niets blijkt dat het college een vaste richtlijn heeft dat een gift ter hoogte van éénmaal de bijstandsnorm kan worden vrijgelaten. Bovendien moet de gift volgens eiser niet tot het inkomen maar het vermogen worden gerekend.
Verder heeft eiser een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.
Wettelijk kader
3. In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald (voor zover hier van belang) dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 19, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat de hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
In artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald (voor zover hier van belang) dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
In artikel 31, tweede lid, onder m, van de Participatiewet is bepaald (voor zover hier van belang) dat giften, voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn, niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend.
In artikel 32, eerste lid, onder a, van de Participatiewet is bepaald (voor zover hier van belang) dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze inkomsten uit of in verband met arbeid betreffen dan wel naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald (voor zover hier van belang) dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Beoordeling
4.1
In het geval van eiser is er sprake van een opbrengst uit gokken en een gift. Partijen verschillen van mening of de opbrengst uit gokken en de gift (buiten het vrijgelaten deel) als inkomen moeten worden aangemerkt.
4.2
De opbrengst uit gokken
Eiser heeft in juni 2016 uit online gokken een opbrengst behaald van € 260,--. Naar vaste rechtspraak kan opbrengst uit gokken aangemerkt worden als inkomen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB van 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4036, en 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:7). Hoewel het in deze uitspraken ging over periodiek ontvangen bedragen uit gokken, volgt uit vaste rechtspraak dat ook eenmalig ontvangen bedragen, die naar hun aard overeenkomen met de in de wet genoemde inkomensbronnen, als inkomen kunnen worden aangemerkt. Van belang daarbij is of het ontvangen bedrag kan worden aangewend voor de algemene noodzakelijke bestaanskosten en het bedrag ook ziet op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan (zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2241).
Niet in geschil is dat eiser over de gokopbrengst heeft kunnen beschikken en dat hij deze heeft kunnen gebruiken voor zijn levensonderhoud. Dat andere gemeenten beleid voeren over opbrengsten uit gokken en daarin verschil maken tussen periodiek ontvangen opbrengsten uit gokken en een incidentele opbrengst, maakt dit niet anders. Het college is immers niet gebonden aan het beleid van andere gemeenten.
Ook het gegeven dat het college inkomsten uit loterij als vermogen aanmerkt (wat daar ook van zij), betekent niet dat de opbrengst uit gokken moet worden aangemerkt als vermogen. Het gaat erom of eiser heeft kunnen beschikken over de ontvangen opbrengst en deze heeft kunnen gebruiken voor zijn levensonderhoud. Dat is het geval. Daarmee is de gokopbrengst gelijk te stellen aan inkomen uit arbeid.
Eiser heeft de opbrengst uit gokken niet aan het college gemeld. De gokopbrengst is een voor het recht op bijstand relevant gegeven. Door het niet te melden heeft eiser de op hem rustende wettelijke inlichtingenplicht geschonden. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor herziening van het recht op bijstand. Dat eiser ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat hij die opbrengst niet hoefde te melden omdat er geen sprake zou zijn van winst, maakt dit niet anders.
4.3
De gift
Eiser heeft in juli 2016 als gift eenmalig een bedrag van € 1.050,-- ontvangen. Ten aanzien van de vraag of een gift uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is, hanteert het college de vaste gedragslijn dat een gift tot een bedrag gelijk aan eenmaal de bijstandsnorm buiten aanmerking wordt gelaten.
Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de volledige gift onder de vrijstelling moet vallen. Subsidiair is hij van mening dat de gift als vermogen moet worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat het college in overeenstemming met zijn vaste gedragslijn heeft besloten, door een bedrag ter hoogte van eenmaal de bijstandsnorm vrij te laten en het meerdere, een bedrag van € 121,71, aan te merken als inkomsten over juli 2016.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, onder m, van de Participatiewet is het aan het college om te bepalen of een gift uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Hoewel eiser vrij kon beschikken over de gift, heeft het college een substantieel deel daarvan niet aangemerkt als middel. De rechtbank is van oordeel dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door de gift tot eenmaal de bijstandsnorm uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord te achten en vrij te laten. Dat de gedragslijn niet als beleid is gepubliceerd maakt dit niet anders. Het college kan immers ook zonder deze gedragslijn hetzelfde besluiten. Eisers beroepsgrond dat de hele gift vrijgesteld moet worden, slaagt dan ook niet.
Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat de gift als vermogen in plaats van inkomen moet worden aangemerkt. Anders dan eiser lijkt te stellen is de herkomst van het bedrag niet van doorslaggevende betekenis voor de vraag of sprake is van inkomen. Eiser heeft kunnen beschikken over de gift en hij heeft deze kunnen gebruiken voor levensonderhoud (zoals de aankoop van een televisie en kleding). Daarom is de gift, voor zover deze niet wordt vrijgelaten, gelijk te stellen met inkomen.
De subsidiaire grond van eiser is voor het overige terug te leiden tot het beroep op het vertrouwensbeginsel. Omdat het beroep op vertrouwensbeginsel ook is gedaan inzake de gokopbrengst, zal de rechtbank deze grond hierna bespreken.
4.4
Vertrouwensbeginsel
Naar vaste rechtspraak kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen worden gehonoreerd indien sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, die gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2223).
Eiser heeft aan zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ten grondslag gelegd dat op het Rof onder het kopje ‘Inkomen en vermogen’ vermeld staat: ‘is deze maand uw vermogen gewijzigd (bijvoorbeeld schenking, erfenis, loterij…)?’ Eiser heeft daaruit de conclusie getrokken dat de gift en de gokopbrengst niet als inkomen worden aangemerkt, maar als vermogen. Namens het college is ter zitting gesteld dat de formulering op het Rof mogelijk voor meerdere interpretatie vatbaar is, maar dat daaruit niet een toezegging in voornoemde zin volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de voorbeelden die worden genoemd op het Rof niet kunnen worden gezien als een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat de gokopbrengst en de gift niet aangemerkt zullen worden als inkomen. Het Rof is immers algemeen van aard en uitsluitend bedoeld om gegevens op te vragen. Na ontvangst van die gegevens zal het college moeten beoordelen of deze van invloed zijn op het recht op uitkering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
4.5
ConclusieGelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het college op goede gronden het recht van eiser op bijstandsuitkering heeft herzien over de maanden juni en juli 2016. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. W. Toekoen, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.