Uitspraak
16.6335 PW
.Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een eenmalige gift van € 1.900,- van de vader van appellant als inkomen moet worden aangemerkt in het kader van de bijstandsverlening. Appellant had op 24 maart 2015 een aanvraag om bijstand ingediend, maar had in de maand maart 2015 een bedrag van zijn vader ontvangen, wat door het college als inkomen werd beschouwd. Appellant betwistte deze kwalificatie en stelde dat het bedrag als vermogen moest worden aangemerkt, omdat het een eenmalige gift betrof die hij had ontvangen ter gelegenheid van zijn verjaardag.
De Raad overwoog dat op grond van artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (PW) ook eenmalige betalingen als inkomen kunnen worden aangemerkt, mits deze betrekking hebben op de periode waarover een beroep op bijstand is gedaan. De Raad concludeerde dat de bijschrijving op de bankrekening van appellant, die plaatsvond in een periode waarin hij geen andere inkomsten had, als inkomen moest worden aangemerkt. De Raad bevestigde daarmee de beslissing van het college en de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de context waarin een gift wordt ontvangen en de verplichtingen die voortvloeien uit de onderhoudsverplichting van ouders ten opzichte van hun kinderen in geval van behoeftigheid. De Raad oordeelde dat de gift, gezien de omstandigheden, als inkomen moest worden gekwalificeerd, waardoor de bijstandsverlening van appellant werd beïnvloed.