Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van de 30%-regeling voor een belanghebbende van buitenlandse afkomst. De belanghebbende, die in 2010 naar Nederland kwam voor zijn studie, stelde dat hij recht had op de 30%-regeling na zijn indiensttreding bij een Nederlandse werkgever. De kern van het geschil was of hij 'uit het buitenland was aangeworven' in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de belanghebbende lag om aan te tonen dat hij op het moment van de arbeidsovereenkomst geen woonplaats in Nederland had. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet in staat was om dit aan te tonen, aangezien hij al sinds zijn aankomst in Nederland in een studentenkamer verbleef en een Nederlandse bankrekening had. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd benadrukt dat de band met Nederland niet sterker hoeft te zijn dan met een ander land. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag voor de 30%-regeling af.