Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2018 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van belanghebbende B.V. voor niet-betaalde loonheffing door de uitlenende vennootschappen [A BV] en [B BV]. De ontvanger van de Belastingdienst had belanghebbende aansprakelijk gesteld op grond van artikel 34 van de Invorderingswet 1990. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aansprakelijkstellingen, maar de rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat de aansprakelijkstellingen correct waren. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de grieven van belanghebbende niet konden leiden tot een andere uitkomst, omdat de naheffingsaanslagen tijdig waren opgelegd en de bedragen niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde ook dat de late verstrekking van op de zaak betrekking hebbende stukken niet leidde tot een schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat dit wel aanleiding gaf voor een forfaitaire proceskostenveroordeling. De ontvanger werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.750,50. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de aansprakelijkstellingen.