ECLI:NL:RBZWB:2018:2087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
BRE 17_6980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake schadevergoeding voor rechtsbijstandskosten

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 22 september 2017, waarin haar schadeverzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft op 3 april 2018 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.J. Bloemendal, heeft aangevoerd dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige beslissing van het UWV en de kosten van rechtsbijstand die zij heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV eerder een loonsanctie had opgelegd aan eiseres, welke later door de Centrale Raad van Beroep werd vernietigd. Eiseres heeft vervolgens schadevergoeding gevraagd voor de kosten van juridische bijstand die zij heeft gemaakt in het kader van de re-integratie van haar werknemer.

De rechtbank heeft overwogen dat de kosten voor juridische bijstand niet noodzakelijk waren, omdat de HRM-medewerker van eiseres ook de contacten met het re-integratiebureau had kunnen onderhouden. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemaakte kosten voor juridische bijstand noodzakelijk waren en dat er geen verplichting voor het UWV bestond om deze kosten te vergoeden. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6980 WIA

uitspraak van 3 april 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 september 2017 (bestreden besluit) van het UWV inzake de afhandeling van haar schadeverzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger eiseres] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 24 september 2012 heeft het UWV de loondoorbetalingsverplichting van eiseres inzake [naam werknemer] (werknemer), verlengd met 52 weken (loonsanctie).
Bij besluit van 15 november 2012 heeft het UWV besloten om de opgelegde loonsanctie niet te bekorten.
Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 november 2012 heeft het UWV ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 25 januari 2017 de uitspraak van deze rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard. De CRvB heeft zelf in de zaak voorzien en het besluit van 15 november 2012 herroepen, waarbij de periode waarover loon moet worden betaald bekort is tot 12 november 2012. Deze uitspraak is bekend onder 14/6306 WIA.
Bij brief van 29 maart 2017 heeft eiseres verzocht om vergoeding van de door haar geleden schade.
Bij besluit van 15 mei 2017 (primair besluit) heeft het UWV besloten op het schadeverzoek. Voor zover hier van belang, heeft het UWV geweigerd de kosten van rechtsbijstand welke zien op de re-integratie niet te vergoeden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er sprake is van een rechtstreeks causaal verband tussen de onrechtmatige beslissing en de gemaakte kosten van rechtsbijstand. Verder heeft eiseres gesteld dat de schade in een zodanig verband staat met de onrechtmatige beslissing dat deze als een gevolg van die beslissing moet worden toegerekend aan het UWV.
3.1
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
3.2
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding is om een gevraagde schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW), vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat vervolgens alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (onder meer de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:247).
Indien een overheidslichaam een besluit neemt dat naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met een wettelijke bepaling, begaat het overheidslichaam jegens de door die beschikking getroffene een onrechtmatige daad. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel gegeven (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:4236)
In deze zaak is niet in geschil dat het UWV aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die eiseres als werkgeefster als gevolg van het onrechtmatige besluit van 15 november 2012 heeft geleden. Eiseres heeft immers op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en artikel 7:629 van het BW gedurende de periode van de loonsanctie, onder instandhouding van de arbeidsovereenkomst met werknemer, haar betalingsverplichtingen jegens hem moeten voortzetten.
3.3
Als beginsel geldt dat de schadevergoeding de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Dat beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden (vergelijk ECLI:NL:HR:2010:BL0539; zie bijvoorbeeld ook ECLI:NL:CRVB:2016:498).
3.4
In geschil is uitsluitend of de kosten die eiseres heeft gemaakt voor juridische bijstand voor vergoeding in aanmerking komen. Eiseres heeft gesteld dat deze kosten gemaakt zijn in het kader van de re-integratie. In een nadere reactie van 16 maart 2018 en ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog toegelicht dat juridische bijstand bij de re-integratie noodzakelijk was. Daarbij heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat hij eiseres hierover moest adviseren en (juridische) druk moest uitoefenen op het re-integratiebureau.
3.5
De rechtbank stelt voorop dat gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht, in beginsel geen aanleiding bestaat voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van een zuiver schadebesluit. Eiseres heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het hier niet gaat om proceskosten in verband met de procedure(s) tegen het loonsanctiebesluit, die geacht worden besloten te liggen in die forfaitaire vergoeding, maar uitsluitend om kosten van juridische bijstand in verband met de re-integratie.
3.6
Het UWV heeft niet betwist dat de advocaat extra werkzaamheden in het kader van de re-integratie heeft verricht. Het UWV is echter van mening dat de kosten van een advocaat niet noodzakelijk waren. Volgens het UWV is het een eigen keuze van eiseres om een advocaat in te schakelen. Eiseres had deze activiteiten ook zelf kunnen verrichten volgens het UWV.
3.7
Niet in geschil is dat de kosten die zijn gemaakt voor juridische bijstand niet gemaakt zouden zijn als het onrechtmatige besluit niet zou zijn genomen. Dit is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Bij de beantwoording van de vraag of die gemaakte kosten vergoed moeten worden, is doorslaggevend of de gemaakte kosten ook noodzakelijk waren.
3.8
De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat de activiteiten die de advocaat heeft verricht niet ook door een van de medewerkers van eiseres verricht hadden kunnen worden. Uit de door eiseres overgelegde mailberichten blijkt dat de HRM-medewerker van eiseres ook daadwerkelijk het grootste gedeelte van de contacten met het re-integratiebureau heeft onderhouden. Niet gebleken is dat het re-integratiebureau weigerachtig was zijn taken te vervullen. Met name is niet gebleken dat het noodzakelijk was om (telefonische) druk uit te laten oefenen op het re-integratiebureau via een advocaat. Niet kan worden ingezien waarom de HRM-medewerker niet zelf had kunnen aandringen op een adequate re-integratie in het geval het re-integratiebureau, naar het oordeel van eiseres, niet voortvarend genoeg zou hebben gehandeld.
Met betrekking tot de adviestaken die de advocaat heeft verricht merkt de rechtbank op dat uit de stukken niet blijkt dat er sprake was van een dusdanig moeizaam verlopende re-integratie dat advies noodzakelijk was over eventueel te nemen juridische stappen. Met name blijkt uit het dossier niet dat de werknemer weigerachtig was mee te werken en dat de mogelijkheden van een aan de werknemer op te leggen loonsanctie besproken moesten worden. De enkele stelling dat eiseres voor het eerst met een loonsanctie te maken had, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat juridische bijstand noodzakelijk was.
Ook anderszins heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat juridische bijstand noodzakelijk was.
3.9
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemaakte kosten voor juridische bijstand noodzakelijk waren. Er bestond derhalve geen verplichting voor het UWV om de gemaakte kosten te vergoeden.
4. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.