Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
"[bestemmingsplan]"vastgesteld bij raadsbesluit van 22 februari 2001. De gemeenteraad heeft op 11 februari 2010 het bestemmingsplan
"[bestemmingsplan]"vastgesteld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 11 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW1593), het bestemmingsplan
"[bestemmingsplan]"- onder andere voor wat betreft het perceel waarop de aanvraag ziet - vernietigd.
"leges aanvraag omgevingsvergunning"à € 23.706,81 en
"toets Vr2014/Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij" à € 850.
"Tarieventabel leges behorende bij de Legesverordening Alphen-Chaam 2015" (hierna: de Tarieventabel).
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
Is de sanctie van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro van toepassing?
"[bestemmingsplan]"heeft vastgesteld. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank op 11 februari 2010 een bestemmingsplan vastgesteld en is de sanctie van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro tot tien jaar ná die datum niet van toepassing. Op het moment dat een bestemmingsplan wordt vastgesteld wordt voldaan aan de actualiseringsverplichting. De wettelijke bepaling in artikel 3.1, vierde lid, van de Wro spreekt over het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan dan wel het nemen van een verlengingsbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank kan hierin niet worden gelezen dat sprake moet zijn van een onherroepelijk geworden dan wel een inwerking getreden bestemmingsplan. Indien op een later moment, zoals in het onderhavige geval, het bestemmingsplan deels wordt vernietigd leidt dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot het gevolg dat de gemeentelijke wetgever niet aan zijn actualiseringsverplichting heeft voldaan. Hierbij betrekt de rechtbank ook het doel dat de wetgever heeft beoogd bij de invoering van de actualiseringsverplichting in artikel 3.1, vierde lid, van de Wro; namelijk waarborging van de actualiteit van bestemmingsplannen.
“[bestemmingsplan]”- dat is vastgesteld bij raadsbesluit van 22 februari 2001 - nog gold voor het perceel van belanghebbende, is dus niet van belang. De rechtbank ziet dan ook gelet op de parlementaire behandeling geen reden om af te wijken van de grammaticale interpretatie van het bestanddeel “vaststellen” in artikel 3.1, vierde lid, van de Wro. Daarbij overweegt de rechtbank dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat de sanctie van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro een inhoudelijk karakter heeft. Als uiteindelijk blijkt dat een bestemmingsplan al dan niet formele rechtskracht krijgt of (deels) wordt vernietigd dient dat geen verschil te maken voor de toepassing van de sanctie. Het is een actualiseringsverplichting en geen sanctie die ziet op de inhoud van een bestemmingsplan. De rechtbank overweegt voorts dat een andersluidend oordeel, gelet op de werkbaarheid en het in de parlementaire geschiedenis aangehaalde belang van rechtszekerheid, niet wenselijk is. Dit zou immers betekenen dat bij gedeeltelijke vernietiging van een bestemmingsplan voor het vernietigde deel van dat bestemmingsplan een nieuwe, en daarmee van de rest van het bestemmingsplan afwijkende, actualiseringstermijn in kan gaan. Belanghebbendes verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2877, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Anders dan in de zaak van belanghebbende stond in de betreffende zaak immers vast dat de sanctie van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro niet van toepassing was. Tot slot verwijst de rechtbank naar de – na de zitting gepubliceerde – uitspraak van Gerechtshof
Zijn de leges berekend naar het juiste bedrag?
"Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de werkelijke bouwkosten nog steeds een grondslag mogen vormen voor de berekening van de leges. Belanghebbende heeft geen opgave van de werkelijke kosten aangeleverd, slechts een offerte waarbij er een deel van de werkzaamheden nog is uitgezonderd. Aangezien een raming op grond van de NEN 2631 niet meer is toegestaan dient een andere zorgvuldige wijze van vaststelling uitsluitsel te geven over de werkelijke bouwkosten. Ik ben voornemens om de bouwkosten te bepalen met diverse systemathieken waarbij ik ook de opgave van belanghebbende zal meenemen. Bij de opmaak van dit verweer ben ik nog in onderzoek hiervoor en zal dan dit verweer op een later tijdstip met deze gegevens aanvullen."
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar behoudens de beslissing over de kostenvergoeding,
- vermindert de legesnota tot een bedrag van € 1.056,05;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: