In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de waardering van zijn onroerende zaak voor het jaar 2017, maar had verzuimd om de gronden van het bezwaar tijdig in te dienen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de belanghebbende, ondanks meerdere verzoeken om de gronden in te dienen, hier niet op had gereageerd. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring ongegrond was, omdat de gemachtigde van de belanghebbende, een ervaren professional in het bestuursrecht, niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat de gemachtigde op de hoogte was van de procedurele vereisten en dat het zorgvuldigheidsbeginsel in dit geval niet leidde tot een andere conclusie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor de belanghebbende om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.