In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil over de aansprakelijkheid van een DGA voor belastingschulden van zijn BV. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek van de belanghebbende afgewezen, waarbij zij heeft meegewogen dat de zitting al meerdere keren was uitgesteld en dat het algemeen belang van een doelmatige procesgang zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende om persoonlijk aanwezig te zijn. De belanghebbende was aansprakelijk gesteld voor niet-betaalde belastingschulden van de BV, en de ontvanger van de Belastingdienst heeft aangetoond dat de BV opzettelijk te weinig omzetbelasting heeft voldaan. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende zich niet kon beroepen op een melding van betalingsonmacht, omdat de ontvanger aannemelijk heeft gemaakt dat de BV opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd voor zover het beroep zich richtte tegen de verrekening van betalingen en verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de ontvanger niet in strijd heeft gehandeld met het beginsel van behoorlijk bestuur en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.