In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De belanghebbende, een houdstermaatschappij zonder personeel, had in de jaren 2008 tot en met 2011 facturen uitgereikt aan haar dochtervennootschappen, maar was niet als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd. De inspecteur stelde dat belanghebbende geen prestaties tegen vergoeding had verricht en dat de vermelde omzetbelasting op de facturen onterecht was. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij enige prestaties had verricht en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, verminderde de naheffingsaanslag tot € 23.228 en de boete tot € 6.709. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de boete terecht had opgelegd, maar dat deze moest worden verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor beoordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de registratie als ondernemer voor de omzetbelasting en de gevolgen van het onterecht vermelden van omzetbelasting op facturen.