Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot teruggaaf van omzetbelasting door belanghebbende, vertegenwoordigd door haar curator. Het verzoek was gebaseerd op artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Belanghebbende had een vaststellingsovereenkomst gesloten met haar huurder, [BV], waarbij de huur was voldaan middels opboeking in rekening-courant. De inspecteur van de Belastingdienst had het verzoek om teruggaaf afgewezen, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst de kenmerken van schuldvernieuwing had en dat belanghebbende de vergoeding in dat kader had ontvangen. De curator had later een vernietigingsverklaring ingediend, maar de rechtbank stelde vast dat deze verklaring slechts relatieve werking had en geen invloed had op de verhouding tussen belanghebbende en de inspecteur. De rechtbank concludeerde dat het teruggaafverzoek terecht was afgewezen, omdat de schuldvernieuwing in stand was gebleven ondanks de vernietigingsverklaring.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor partijen om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.