Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond voor zover ze gericht zijn tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren;
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover ze gericht zijn tegen de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering.
2.Gronden
“Bij dit gesprek hebben wij aangegeven, dat wij in het verleden een afspraak c.q. regeling hebbende gemaakt bij inlevering van de aangiftes IB/PVV en VPB de boetes gematigd zouden worden naar resp. euro 49,00 voor de IB/PVV en euro 250,00 voor de VPB”en
“Tijdens dit gesprek hebben wij U aangegeven dat bij bovenvernoemde cliënten deze matigingen niet zijn doorgevoerd.”.Deze zinsneden lijken erop te duiden dat de gemachtigde in ieder geval reeds op 18 februari 2016 bekend was met de opgelegde boetebeschikkingen. Dit is aan de gemachtigde ter zitting voorgehouden, met de vraag hoe het gestelde in de informatieverzoekbrief zich verhoudt tot zijn stelling dat de aanslagbiljetten niet zijn ontvangen. De gemachtigde heeft ter zitting vervolgens alleen gesteld bij zijn stelling te blijven dat de aanslagbiljetten niet zijn ontvangen en heeft overigens geen verklaring gegeven. Gelet hierop acht de rechtbank de stelling dat hij pas bekend is geworden met de boetebeschikkingen door het exploot van 13 juni 2016 niet geloofwaardig. Dit tast dan ook de geloofwaardigheid van de ontkenning van de ontvangst van de aanslagbiljetten aan.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;