ECLI:NL:HR:2005:AT5917
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Algemene wet bestuursrecht bij niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslagbiljet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslagbiljet. De Inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende, X S.A. te Z (Luxemburg), niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd dat het aanslagbiljet op 19 mei 2001 was verzonden naar het juiste postadres. Het enkele feit dat het aanslagbiljet was gedagtekend en verzonden, was niet voldoende om te concluderen dat de bezwaartermijn was aangevangen. De Hoge Raad benadrukte dat de stelling van de belanghebbende dat het aanslagbiljet nooit was ontvangen, serieus moest worden beoordeeld op aannemelijkheid, en dat dit van invloed kon zijn op de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor rechtsbijstand en € 348 voor griffierecht. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij beslissingen over de ontvankelijkheid van bezwaren.