ECLI:NL:HR:2009:BI0550

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02908
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.J. van Maanen
  • C. Schaap
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid beroep en bewijslastverdeling bij boetezaken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 22 mei 2008, nr. 06/5552, die het verzet van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij opgelegde boete ongegrond verklaarde. De navorderingsaanslag was opgelegd voor het jaar 2001 en na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende stelde verzet in, maar de Rechtbank verklaarde dit verzet ongegrond.

In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig ter post had bezorgd. De Hoge Raad benadrukte dat de niet-ontvankelijkheid alleen kan worden uitgesproken als de onjuistheid van de stellingen van belanghebbende bewezen is. Dit was in dit geval niet gebeurd, waardoor de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaarde.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking had op de boetebeschikking en verklaarde het verzet gegrond. De Hoge Raad gelastte dat de Rechtbank het onderzoek in de stand voortzet waarin het zich bevond en dat de Staat het griffierecht van € 107 aan belanghebbende vergoedt. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 10 april 2009.

Uitspraak

Nr. 08/02908
10 april 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 22 mei 2008, nr. 06/5552, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 november 2006 het beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
De Rechtbank heeft bij haar in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De Rechtbank heeft, recht doende op het verzet, geoordeeld dat belanghebbende terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De Rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd en voorts dat met de door belanghebbende in de beroepsfase aangevoerde reden voor de termijnoverschrijding, te weten ernstige ziekte en stress, geen rechtvaardiging is gegeven voor de termijnoverschrijding. Tegen dit oordeel richten zich de middelen.
3.2. Voor zover de bestreden beslissing betrekking had op de navorderingsaanslag, kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. Voor zover de bestreden beslissing betrekking had op de boetebeschikking, slagen de middelen. Immers, in dat verband behoefde belanghebbende slechts te stellen dat hij het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd, dan wel dat en op welke grond een eventuele termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. De niet-ontvankelijkheid kan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stellingen is bewezen (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43871, BNB 2008/175). De Rechtbank heeft deze regel van bewijslastverdeling miskend.
3.4. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het beroep is niet kennelijk niet-ontvankelijk. Het verzet dient gegrond te worden verklaard, voor zover de beslissing betrekking had op de boetebeschikking.
4. Proceskosten
Nu de bestreden beslissing door de Inspecteur is uitgelokt, zal de Staatssecretaris van Financiën worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 08/02909 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond, en
voor zover de uitspraak van de Rechtbank betrekking had op de boetebeschikking:
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verklaart het verzet gegrond,
verstaat dat de uitspraak waartegen het verzet is gedaan, vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.J.J. van Maanen als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2009.