In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van omzetbelasting en een verzoek om schadevergoeding. De belanghebbende, een ondernemer die acupunctuurbehandelingen verrichtte, had over het tijdvak van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 omzetbelasting op aangifte voldaan. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar van de belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat de belanghebbende recht had op teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 119.
De belanghebbende verzocht ook om schadevergoeding, omdat hij door een besluit van de Staatssecretaris van Financiën gedwongen was om meer omzetbelasting in rekening te brengen dan hij op grond van de BTW-richtlijn verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat de onjuiste voldoening van belasting te wijten was aan een aan de inspecteur toerekenbare onrechtmatigheid, maar wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank vond dat de belanghebbende niet voldoende had onderbouwd dat de gestelde kosten en omzetderving daadwerkelijk waren gemaakt. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 990 en gelastte de terugbetaling van het griffierecht van € 168.