In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 maart 2017, waarin zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd herzien, ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en een medebewoner, wat leidde tot de conclusie dat eiser geen recht had op bijstand naar de norm van een alleenstaande.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de waarnemingen van sociaal rechercheurs en de verklaringen van eiser en de medebewoner. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren voor een gezamenlijke huishouding, onderbouwd door de bevindingen van het huisbezoek en de verklaringen van de betrokkenen.
De rechtbank heeft ook de vraag behandeld of het huisbezoek in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek en dat eiser op de hoogte was van de gevolgen van het weigeren van toestemming. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat de intrekking en terugvordering van de uitkering rechtmatig waren.