1.12.Bij besluit van 17 april 2014 (bestreden besluit 4) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen de besluiten 4 en 5 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 4 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1
4.1.1.De hier te beoordelen periode loopt van 8 oktober 2012 (datum toekennen bijstand) tot en met 13 mei 2013 (datum intrekkingsbesluit).
Het huisbezoek van 15 april 2013
4.1.2.Appellanten hebben aangevoerd dat de bevindingen van het huisbezoek van 15 april 2013 niet aan de intrekking ten grondslag hadden mogen worden gelegd omdat niet alleen een redelijke grond ontbrak voor het huisbezoek, maar ook omdat van “informed consent” geen sprake was.
4.1.3.Artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064) is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van “informed consent”. Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond dan moet de betrokkene erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het “informed consent” bij het binnentreden in de woning rust op het bijstandverlenend orgaan. 4.1.4.Voor beantwoording van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek aanwezig was, is het volgende van belang. De SDD heeft in zijn melding van 4 april 2014 de RSD geïnformeerd over de bevindingen van het huisbezoek dat op 4 april 2013 is afgelegd bij de zus in [plaatsnaam] . Tijdens dit huisbezoek heeft de zus verklaard dat appellante van maandag tot en met zondag bij haar is, dat zij met appellante over een en/of rekening beschikt waarop de studiefinanciering van appellante wordt overgemaakt, dat appellante vanuit [plaatsnaam] naar haar opleiding vertrekt, zij samen boodschappen doen en dat appellante iedere dag bij haar eet. Bij het huisbezoek is kleding van appellante aangetroffen evenals haar studieboeken, administratie en medicijnen. Appellant was tijdens het huisbezoek in de woning van de zus aanwezig. Gedurende de observaties in de periode van 5 tot en met 15 april 2013 is nimmer enig teken van leven gezien op het woonadres. Op de foto’s is te zien dat de woning op het woonadres spaarzaam is ingericht. Uit de overgelegde bankgegevens blijkt dat in de te beoordelen periode in [woonplaats 2] geen pintransacties hebben plaatsgevonden.
4.1.5.De rechtbank heeft, gelet op de in 4.1.4 genoemde feiten en omstandigheden, terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur redelijkerwijs kon twijfelen of appellanten het dagelijks bestuur wel juist hadden geïnformeerd over hun woonsituatie. Of appellanten daadwerkelijk woonachtig waren op het woonadres kon daarbij niet op een andere effectieve en voor appellanten minder belastende wijze dan door een huisbezoek worden geverifieerd. Hieruit volgt dat een redelijke grond aanwezig was voor het afleggen van een huisbezoek.
4.1.6.Appellanten hebben aangevoerd dat de door appellant gegeven toestemming voor het huisbezoek niet is gebaseerd op vrijwilligheid en deugdelijke informatie. Van de mededeling dat het niet meewerken aan het huisbezoek tot intrekking van de bijstand zal leiden gaat volgens hen een zekere mate van dwang uit. Door appellant niet ook voor te houden dat hij de mogelijkheid heeft zijn medewerking aan het huisbezoek te weigeren, heeft hij in feite geen enkele andere keuze gehad dan toestemming verlenen.
In het gespreksverslag van 15 april 2013 is het volgende opgenomen.
“Wij willen aansluitend aan dit gesprek een huisbezoek afleggen, wij willen uw verklaring verifiëren door middel van het afleggen van een huisbezoek. Wij hebben het vermoeden dat u niet daadwerkelijk woonachtig bent op het adres [woonadres] te [woonplaats 2] . Er zitten consequenties aan het niet meewerken aan dit onderzoek namelijk dat het recht op bijstand zal worden ingetrokken. Dit omdat we moeten kunnen vaststellen hoe uw woon- en leefsituatie is om het recht op uitkering te kunnen vaststellen. Geeft u ons toestemming voor het huisbezoek?”
“Ik wil medewerking verlenen aan het huisbezoek.”
Aangezien een redelijke grond aanwezig was voor het huisbezoek waren de medewerkers van de RSD verplicht appellant te wijzen op de gevolgen voor het recht op bijstand indien hij niet zou meewerken aan het huisbezoek. Dat appellant door deze mededeling enige dwang heeft gevoeld is aannemelijk. In de vraagstelling of hij toestemming voor het huisbezoek geeft, ligt echter de keuzemogelijkheid besloten om wel of niet mee te werken aan het huisbezoek. Dat appellant zijn toestemming niet vrijwillig en op basis van onvoldoende informatie heeft gegeven is dan ook niet gebleken. Aan de vereisten voor “informed consent” is, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, voldaan. Hieruit volgt dat er geen redenen waren om de bevindingen van het huisbezoek buiten beschouwing te laten.
4.1.7.De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.1.8.Appellanten hebben aangevoerd dat zij in de te beoordelen periode wel degelijk op het woonadres hebben gewoond. De intrekking is naar hun mening op onvoldoende feitelijke grondslag gebaseerd. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
4.1.9.Anders dan appellanten hebben aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bevindingen van het onderzoek voldoende feitelijke grondslag opleveren voor het standpunt dat appellanten in de te beoordelen periode niet woonden op het woonadres. Dit volgt uit de bevindingen van het huisbezoek op 15 april 2013. Daarbij hebben de sociaal rechercheurs geen heren- en dameskleding aangetroffen. Ook bevonden zich geen studieboeken van appellante en geen toiletspullen in de woning. Verder waren nauwelijks levensmiddelen aanwezig. Het aanwezige bed was niet opgemaakt. De woning was zeer spaarzaam ingericht. Een koelkast en wasmachine ontbraken. In de toiletpot op de bovenverdieping bevond zich geen water. Het waterverbruik over de periode van 16 mei 2012 tot 15 april 2013 bedroeg slechts 11m³ en kan niet worden verklaard met de verklaring van appellanten dat zij veelvuldig afwezig waren. Voorts kan niet voorbij gezien worden aan de zich bij de stukken bevindende verklaring van de zus van appellante van 18 april 2013, dat appellante nooit is verhuisd naar het woonadres (en dus bij haar is blijven wonen.)