ECLI:NL:CRVB:2017:1736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-wonen op het uitkeringsadres en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand en was ingeschreven op een bepaald adres, maar tijdens een onderzoek door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam bleek dat hij sinds 1 augustus 2013 niet meer op dat adres woonde. Appellant had verklaard dat hij bij vrienden verbleef, maar weigerde te zeggen bij wie. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop de bijstand van appellant ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door zijn verblijfplaats niet te melden. De Raad benadrukte dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking was voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust, maar dat appellant zelf ook verplicht was om juiste en volledige informatie te verstrekken. De Raad concludeerde dat het college op basis van de verklaring van appellant en het rapport van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid terecht had besloten tot intrekking van de bijstand en terugvordering van de kosten.