ECLI:NL:CRVB:2017:1605
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. Kraefft
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en onweerlegbaar rechtsvermoeden
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 december 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom heeft op basis van meldingen dat appellante samenwoonde, een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellante in de periode van 1 december 1999 tot 31 augustus 2011 een gezamenlijke huishouding voerde met [X.], de vader van haar jongste zoon. Het dagelijks bestuur heeft daarop besloten de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 170.061,42.
Appellante heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de verklaringen van getuigen en de resultaten van het onderzoek door de sociale recherche. De Raad concludeert dat er voldoende bewijs is dat appellante en [X.] in de relevante periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat leidt tot de bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad benadrukt dat het dagelijks bestuur de last had om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking was voldaan, en dat de verklaringen van [X.] en getuigen als betrouwbaar worden beschouwd.
De uitspraak bevestigt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht zijn, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 april 2017.