Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid van een bestuurder op basis van artikel 36 van de Invorderingswet 1990. De belanghebbende, die als bestuurder van de vennootschap [X] fungeerde, was aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven loonheffingen van de vennootschap [B BV]. De ontvanger van de Belastingdienst had de belanghebbende bij beschikking van 13 februari 2015 aansprakelijk gesteld, waarna belanghebbende bezwaar maakte en beroep instelde tegen de uitspraak op bezwaar van 10 juni 2015, waarin de aansprakelijkstelling werd gehandhaafd.
De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkstelling terecht was, omdat de belastingschulden nooit teniet waren gegaan. De belanghebbende had betoogd dat een betaling van € 121.070, gedaan door [B BV], een gerichte betaling was op een andere belastingschuld, maar de rechtbank volgde het oordeel van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat deze betaling niet leidde tot het tenietgaan van de belastingschulden waarop de aansprakelijkstelling betrekking had. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet tijdig melding had gemaakt van betalingsonmacht en dat de ontvanger voldoende had gemotiveerd waarom de bezwaren van belanghebbende niet tot vernietiging van de aansprakelijkstelling konden leiden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.