In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2016, staat de waarde van een onroerende zaak, die als opslagruimte dient, centraal. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had de waarde van het object vastgesteld op € 10.218.000 per waardepeildatum 1 januari 2014, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 9.170.000. De belanghebbende, eigenaar van het object, betwistte deze waardering en stelde dat de waarde niet meer dan € 6.250.000 zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk had gemaakt hoe hij rekening had gehouden met de verhuurde staat van de vergelijkingsobjecten en de verschillen tussen het object en de vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat de waarde van het object in goede justitie op € 8.000.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en gelastte de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om transparant te zijn in de waardebepaling en de onderbouwing daarvan, vooral in gevallen waar vergelijkingsobjecten in verhuurde staat zijn verkocht.