Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van de belanghebbenden te kwader trouw was met betrekking tot het niet verantwoorden van een resultaat uit aanmerkelijk belang na het overlijden van de erflater. De rechtbank stelt vast dat de doorschuiving van de aanmerkelijk belang claim alleen mogelijk is indien de vennootschap een materiële onderneming dreef. In dit geval blijkt uit de fiscale vermogensopstelling van de BV dat er geen materiële onderneming was, maar enkel pensioenkapitaal werd beheerd en vermogen werd belegd. De gemachtigde heeft geen verzoek ingediend om de overgang van de aandelen krachtens erfrecht niet als vervreemding aan te merken, wat een belangrijke voorwaarde is voor de doorschuiving.
De rechtbank concludeert dat de kwader trouw van de gemachtigde aan de erfgenamen moet worden toegerekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde, ondanks dat hij beschikte over de gegevens van de BV, niet redelijkerwijs kon menen dat de verkrijgingsprijs van de aandelen kon worden doorgeschoven naar de erfgenamen. De rechtbank wijst erop dat de gemachtigde zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de aangifte onjuist was, maar desondanks de aangifte heeft ingediend zoals deze was. Hierdoor heeft hij zich blootgesteld aan de kans op een onjuiste aangifte, wat leidt tot de conclusie dat hij te kwader trouw was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.