In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 1997. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de aanslag tijdig en naar het juiste adres in Polen was verzonden. De belanghebbende had geen geldige redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank kende wel een immateriële schadevergoeding toe vanwege de lange behandelingsduur van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van het bezwaar en beroep in totaal 13 jaar en 8 maanden had geduurd, waarvan 11 jaar en 5 maanden bij de inspecteur en 2 jaar en 3 maanden bij de rechtbank. De rechtbank besloot dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 5.500, waarvan € 5.000 voor rekening van de inspecteur en € 500 voor rekening van de Minister van Veiligheid en Justitie. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 44 en de proceskosten van € 490.